Er is geen plaats voor de heffing van staangeld als de op een woonwagencentrum geboden voorzieningen zozeer achterblijven bij de in de Woonwagenwet voorgeschreven voorzieningen, dat kan worden gezegd dat de gemeente haar wettelijke plicht niet is nagekomen. Die situatie doet zich overigens niet voor als de voorzieningen weliswaar voor verbetering vatbaar zijn, maar wel kunnen worden gebruikt. Zie het arrest van de Hoge Raad van 9 september 1992, nr. 28.348, Belastingblad 1993, blz. 112 (Boxtel). Artikel 3 Belastingplicht In artikel 3 is de belastingplichtig geregeld. De hoofdbewoner wordt als belastingplichtige aangewezen. Wie dat is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Artikel 4 Vrijstelling Uit artikel 9 van de Woonwagenwet blijkt dat de wetgever de voorkeur geeft aan een huurcontract boven een belastingverordening. De belastingverordening is daarom als 'achtervang' geformuleerd. Het staangeld kan allen worden geheven zolang er geen huurcontract geldt met de gebruiker van een standplaats. Artikel 5 Belastingtarieven Naast de eis dat de eis dat de opbrengst van het staangeld niet mag uitgaan boven de kosten, is een gemeente bij het vaststellen van de hoogte van de huur en de tarieven van het staangeld gebonden aan de huurprijzen van standplaatsen, overeengekomen ingevolge de Huurprijzenwet woonruimte. Het besluit huurprijzen woonruimte bevat naast een waarderingsstelsel voor woningen ook een stelsel voor woonwagens en standplaatsen. Door middel van een puntentelling wordt de kwaliteit van een standplaats uitgedrukt. Daarbij worden ook eventuele veroudering en slijtage van de standplaats betrokken. Met het waarderingsstelsel wordt de maximale redelijke huurprijs betaald. Samen met de huursombenadering speelt het waarderingsstelsel een belangrijke rol bij het bepalen van de (redelijkheid van de) jaarlijkse huurverhoging. Artikel 6 Belastingtijdvak De huurprijs van onder meer standplaatsen wordt elk jaar op 1 juli verhoogd. In deze Verordening is gekozen voor een belastingtijdvak van een maand. Bij de wijziging van het tarief kan door aanpassing van de tarieventabel een gelijke tred worden gehouden met de (eventuele) huurverhogingen voor gebruikers die een huurovereenkomst hebben getekend. Artikel 7 Wijze van heffing Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze Verordening hebben wij gekozen voor de heffing op andere wijze namelijk, door middel van een gedagtekende schriftelijk kennisgeving. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld In het eerste lid is geregeld dat de belastingschuld bij het begin van het belastingtijdvak ontstaat. Doordat de daarmede de materiële belastingschuld reeds bij het begin van het belastingtijdvak aanvangt, kan in de loop van het belastingtijdvak de belastingschuld worden geformaliseerd. In het tweede en het derde lid is een regeling opgenomen voor de gevallen waarin de belastingplicht in de loop van het tijdvak ontstaat. Het vierde lid bevat een regeling voor de gevallen waarin de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt. Artikel 9 Termijnen van betaling Houders van standplaatsen die een huurovereenkomst met de gemeenten hebben gesloten, moeten bij het begin van de maand de huurvergoeding betalen. Het ligt voor de hand hierbij voor het staangeld zoveel mogelijk aan te sluiten. Artikel 10 Kwijtschelding Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Ingevolge het derde lid van genoemd artikel kan de raad bepalen dat in het geheel geen dan wel een gedeeltelijke kwijtschelding wordt verleend. Gelet op het retributieve karakter wordt ter zake van de staangelden geen kwijtschelding verleend. w

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2001 | | pagina 1090