Gemeente Breda Registratienr: 16929] RaadsvoorstelDienst/afdeling: RO Motivering/T oelichting i) aan de provincie, concessieverlener voor het streekvervoer in West-Brabant, wordt toegestaan de concessiehouder West-Brabant (de komende jaren de N.V. B.B.A.) met zijn streekbusmaterieel gebruik te laten maken van de bestaande routes en corridors voor streekvervoer in de gemeente Breda; wijziging is mogelijk na toestemming van de concessieverlener Breda. Voorgesteld wordt om voor een periode van vier jaar door te gaan met het huidige vervoerbedrijf voor de stadsdienst Breda nl. de N.V. B.B.A. en de mogelijkheid open te laten van een verlenging met nog eens twee jaar nl. van 1-1-2006 tot 1-1-2008. Dit betekent, dat vooralsnog niet gekozen wordt voor aanbesteding. Ten grondslag aan bovengenoemde zaken liggen de volgende overwegingen. 1) De komende jaren dient geleidelijk de OV-Nota geïmplementeerd te worden. Daarbij is een goede en vruchtbare samenwerking met het vervoerbedrijf van groot belang. Daarbij gevoegd de talrijke veranderingen in de regelgeving binnen het openbaar vervoer nu en in de nabije toekomst en de vele veranderingen in de Bredase stedelijke omgeving de komende jaren (bouwprojecten, reconstructies, verkeersomleidingen), ontstaat het beeld van een zeer complex geheel. In die constellatie is het zinvol niet ook nog eens het proces van aanbesteding in te gaan, dat weer een geheel eigen dynamiek heeft, eigen eisen stelt en een additioneel beroep doet op menskracht en middelen. Het aanhouden van de huidige vervoerder betekent, dat niet opnieuw een basis van wederzijds vertrouwen en (waar nodig en zinvol) procedurele routine opgebouwd hoeft te worden. 2) De concessietermijn voor het Bredase O.V. zoals voorgesteld loopt vrijwel parallel met die voor het streekvervoer West-Brabant onder verantwoordelijkheid van de provincie (De provinciale concessie is geldig tot 1-1-2008, maar loopt het risico door wettelijke bepalingen verkort te worden tot 1-1-2006). Dit biedt mogelijkheden voor een nog betere afstemming afstemming tussen stad- en streekvervoer en dus een aantrekkelijker OV voor de klanten 3) De mogelijkheid van verlenging is mede afhankelijk van de toekomstige wettelijke bepalingen die in het kader van de Wet Personenvervoer 2000 nog in werking kunnen treden. De verlengingsoptie dient drie doelen: a) indien de N.V. B.B.A. naar tevredenheid van de gemeente het openbaar vervoer in Breda uitvoert en mede vorm geeft, kan twee jaar langer met dezelfde vervoerder worden doorgegaan op het pad van implementatie van de OV-Nota; b) de verlengingsoptie is voor de gemeente een middel om de huidige vervoerder scherp te houden: immers, voldoet hij niet, dan wordt de concessie niet verlengd; c) de verlengingsoptie speelt ook een rol in het kader van het hierboven onder punt 2 genoemde. De criteria voor het al dan niet verlengen van de concessie dienen tijdig uitgewerkt te worden, in elk geval vóór het laatste jaar van geldigheid van de dan vigerende concessie. De concessie is met name bedoeld om werkprocessen, financiële handelingen tussen betrokken partijen en wederzijdse verantwoordelijkheden duidelijker, zakelijker en transparanter te maken en een juridische verankering te geven. De voorliggende nieuwe concessie betekent geen ommezwaai, maar legt bestaande taken en processen helder vast en introduceert toch ook ook een aantal veranderingen daarin. De gemeente heeft een duidelijk taak in het vormgeven van het lokale O.V., vooral ook gezien de nauwe samenhangen met het overige verkeer en vervoer en andere beleidsterreinen zoals bijv. ruimtelijke ordening, milieu en economische zaken. Het gaat om integraal beleid. De implementatie van de Beleidsnota O.V. en het Verkeersplan Breda is voor de gemeente een belangrijk gegeven en ook dit vindt zijn weerslag in de concessie. De gemeente als concessieverlener is dan ook verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het lijnennet, het voorzieningenniveau en de opbrengsten en voor de aanleg en het onderhoud van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2001 | | pagina 1210