Bijlage 1. Beleidsregels subsidieverstrekking Cultuur 2002
De raad der gemeente Breda;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17-04-2001 nr. 15377
gelet op het bepaalde in de artikelen 108, eerste lid juncto 148, eerste lid van de Gemeentewet en de
Welzijnswet 1994
gelet op de Algemene wet bestuursrecht;
gelet op de algemene subsidieverordening Breda 1998;
gelet op de nota Alles heeft zijn prijs cultuur;
besluit;
tot vaststelling van:
de beleidsregels subsidieverstrekking cultuur 2002
Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1:1 Erkenning van organisaties
1Subsidie wordt alleen verstrekt aan organisaties die door burgemeester en wethouders erkend
zijn.
2. Burgemeester en wethouders erkennen een organisatie als:
a. De organisatie statutair gevestigd is in de gemeente Breda;
b. De organisaties activiteiten ontplooit ten behoeve van de inwoners van Breda;
c. De activiteiten vallen binnen de volgende categorieën:
amateurkunst
professionele kunsten.
en
d. er geen sprake is van activiteiten die een overwegend partijpolitieke, godsdienstige of
levensbeschouwelijke vorming ten doel hebben;
en
e. de organisatie aantoont dat er behoefte is aan de activiteiten die de organisatie wil
ondernemen. Deze activiteiten moeten verder passen binnen de kaders van het gemeentelijk
cultuurbeleid;
en
f. de bij de organisatie betrokken beroepskrachten die met minderjarigen in aanraking komen
een positieve verklaring omtrent het gedrag kunnen overleggen aan hun bestuur;
en
g. de bij de organisatie betrokken vrijwilligers die met minderjarigen in aanraking komen
desgevraagd een positieve verklaring omtrent het gedrag kunnen overleggen aan hun
bestuur;
h. burgemeester en wethouders instemmen met tenminste de volgende onderwerpen in de
statuten van de organisatie:
a. de doelstelling van de organisatie;
b. de bestuurlijke en administratieve organisatie;
c. de wijze waarop het bestuur van een vereniging verantwoording aflegt tegenover haar
leden en het bestuur van een stichting aan de personen die regelmatig aan de
activiteiten deelnemen;
d. het bij liquidatie terugvloeien van de resterende subsidiegelden naar de
subsidiegever;
e. de wijze waarop de deelnemers aan de activiteiten invloed hebben op het beleid en de
uitvoering daarvan, dan wel de wijze waarop de doelstelling wordt vormgegeven.
en
i. uit de statuten blijkt dat leden van het hoogste gezag binnen een organisatie niet in een
arbeidsrelatie staan tot de organisatie.
17-04-200115:51