Verg-unningplichtige bouwwerken vergelijkbaar met meldingplichtige bouwwerken Bij vergunningplichtige bouwwerken die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met meldingplichtige bouwwerken kan aldus de Memorie van toelichting gedacht worden aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen, zoals een serre of een uitbreiding van een woonkamer. Wordt een dergelijk bijgebouw of aan- en uitbouw op het voorerf gerealiseerd, dan is daarvoor een bouwvergunning vereist. Omdat deze bouwwerken echter naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met een meldingplichtig bouwwerk behoeft ook geen bodemonderzoek te worden overgelegd. Bouwwerken die de grond niet raken Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging De systematiek van de Woningwet gaat ervan uit dat burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn voor de vraag of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd. Al dan niet onder de voorwaarde dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de vier grote steden volgens de Wet bodembescherming het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen Afstemming met Wet bodembescherming Met de wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond is voorzien in een afstemmingsregeling tussen de bouwvergunningprocedure en de saneringsprocedure uit de Wet bodembescherming. Op grond van artikel 52a van de Woningwet geldt er een aanhoudingsverplichting voor aanvragen om bouwvergunning indien uit het overgelegde bodemonderzoek blijkt dat de grond ter plaatse in zodanige mate is verontreinigd dat overeenkomstig de Wet bodemsanering sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Deze aanhoudingsplicht geldt ook als bij burgemeester en wethouders uit anderen hoofde een redelijk vermoeden bestaat dat de grond waarop gebouwd wordt in ernstige mate is verontreinigd. In deze gevallen zal het gaan om bouwaanvragen waarbij geen bodemonderzoek behoefde te worden overgelegd, bijvoorbeeld omdat het bouwwerk niet bestemd is voor het verblijf van mensen. Deze aanhoudingsplicht duurt ingevolge het derde lid van artikel 52a totdat het krachtens de Wet bodembescherming bevoegde gezag het saneringsplan heeft goedgekeurd. Ook eindigt de aanhoudingsplicht indien het bevoegde gezag heeft vastgesteld dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging. Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de bouwvergunning geen aanhoudingsverplichting en moeten burgemeester en wethouders beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreinigingsgraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel burgemeester en wethouders de bouwvergunning in deze gevallen formeel kunnen weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden, namelijk dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.4.2 van de (Model-)bouwverordening. Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsplicht totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd, dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal 4 li

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2001 | | pagina 536