Gemeente Breda Registratienr: 15183]
RaadsvoorstelDienst/afdeling: JZ
Motivering/Toelichting
Voor een werkaanvaardingspremie komt in aanmerking:
a. de werkloos werkzoekende met een Abw-, loaw- of loaz-uitkering,die (al dan niet na
voltooiing van een traject):
1. arbeid in dienstbetrekking aanvaardt, met inbegrip van arbeid waarvoor de
werkgever krachtens artikel 3, eerste lid, van de kaderwet SZW-subsidies een
subsidie ontvangt als bedoeld in artikel 2 van de regeling schoonmaakdiensten
particulieren, niet zijnde arbeid als bedoeld in de artikelen 4 of 5, of de
hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening, dan wel arbeid
waarvoor de werkgever krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-
subsidies een vergoeding ontvangt als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en
doorstroombanen, of
2. werkzaamheden als zelfstandige verricht.
b. de persoon die reguliere, niet gesubsidieerde arbeid gaat verrichten in aansluiting op
een (Wiw)dienstbetrekking of een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5 Wiw,
waarvan de duur tezamen met de duur van de direct daaran voorafgaand ontvangen
Abw-, loaw- of loaz-uitkering tenminste 12 maanden bedraagt.
Voorgesteld wordt deze werkaanvaardingspremie in het nieuwe hoofdstuk 3 van de Bredase
verordening vast te leggen en wel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 Dit vanwege het feit
dat zo personen aan wie op grond van het tót 1 januari 2001 geldende beleid informatie is verstrekt
omtrent de mogelijkheden van het verkrijgen van een uitstroompremie alsnog een premie kunnen
krijgen. Nu dan een werkaanvaardingspremie in plaats van een uitstroompremie. Op deze wijze
kunnen de voor deze groep van personen aanwezige negatieve effecten van het per 1 januari 2001
ingevoerde beleid alsnog worden opgevangen. Immers, door de invoering van het (beperktere) beleid
per 1 januari 2001 kon de verwachte uitstroompremie niet meer in alle gevallen worden verstrekt.
De vergelijking tussen de voorwaarden voor het verstrekken van een werkaanvaardingspremie en die
voor de binnen Breda reeds bestaande uitstroompremie zijn zowel met betrekking tot de voorwaarden
als de hoogte van de premie zodanig anders, dat de bepalingen van de uitstroompremie intact kunnen
blijven.
Eén artikel kan echter vervallen (oorspronkelijke artikel 8 (voorzorgsartikel in verband met de
invoering van de werkaanvaardingspremie). Tevens wordt voorgesteld de verordening nu in te delen
in hoofdstukken. Dit om een meer logische opbouw van de verordening te bereiken. In de relatie tot de
uitstroompremie (hoofdstuk 2) is wel van de mogelijkheid gebruik gemaakt om tekstuele
onvolkomenheden dan wel onduidelijkheden uit de versie van 1 januari 2001 weg te werken. Dit leidt
in het algemeen echter niet tot veranderingen in de uitgangspunten. De wijzigingen zijn in het
algemeen slechts bedoeld om meer duidelijkheid te verschaffen voor de uitvoeringspraktijk. Twee
wijzigingen zijn inhoudelijk van belang, namelijk die van artikel 13, vierde lid (maximale hoogte van de
onkostenvergoeding voor het succesvol afsluiten van een educatief traject) en die van artikel 15,
tweede lid (maximale hoogte onkostenvergoeding bij vrijwilligerswerk). In een op 8 februari 2001
verzonden circulaire is door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namelijk
aangegeven, dat een forfaitaire onkostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk (zoals
die door de gemeente Breda wordt verstrekt aan (tot de doelgroep van de regeling behorende)
cliënten die vrijwilligerswerk verrichten) slechts onbelast kan zijn voor zover de hoogte daarvan niet
meer bedraagt dan maximaal 42,- per week en maximaal 1.470,- per jaar. Bij een hogere
forfaitaire vergoeding, al dan niet in combinatie met een premie, wordt de totale vergoeding in
beginsel tot het inkomen uit werk en woning van de vrijwilliger aangemerkt en als gevolg daarvan
belast. Aangezien het de bedoeling van de door Breda te verstrekken onkostenvergoeding voor het
verrichten van vrijwilligerswerk is geweest dat juist belastingtechnische gevolgen (zowel op het terrein
van de inkomstenbelasting als de loonbelasting) achterwege zouden blijven, wordt voorgesteld de
maximale maandelijkse onkostenvergoeding niet meer te baseren op grond van het vrijlatingsartikel
uit de Abw, artikel 43, tweede lid onder o, sub 2 Abw (maximaal 165,- per maand), maar op artikel 1
van de 'Regeling houdende regels met betrekking tot onkostenvergoeding voor vrijwilligers (maximaal
42,- per week, doch ten hoogste 1.470,- per jaar). Het op maandbasis maximaal te verstrekken
>w