I UITBREIDING PEUTERPLUS
1. INLEIDING
In september 2000 is de Hoofdlijnennotitie Kinderopvang door de gemeenteraad vastgesteld. Eén van
de voornemens in die nota is de uitwerking van het doelgroepenbeleid.
Het doelgroepenbeleid wordt vanuit twee invalshoeken beschreven. Enerzijds de ouders die als
doelgroep, afhankelijk van hun sociaal-maatschappelijke omstandigheden, al dan niet gebruik kunnen
maken van specifieke (subsidie)maatregelen in de kinderopvang. Anderzijds de kinderen zelf, met het
doel de kinderen een optimale ondersteuning te bieden ter voorkoming van achterstanden op de
basisschool en in hun verdere ontwikkeling.
Bij het kindgerichte doelgroepenbeleid gaat het er om het kind kwalitatief goede opvang te bieden en
daar waar nodig extra ondersteuning te bieden aan zowel het kind als de ouders teneinde
ontwikkelingsachterstanden te voorkomen. Dit kan alleen als de opvang deel uit maakt van een
sluitende aanpak en een doorgaande lijn naar de school en als instellingen elkaar aanvullen en
vraaggericht de juiste ondersteuning kunnen aanbieden.
Eind 1999 hebben rijk, provincie en gemeente samen het BANS-akkoord (Bestuurs Akkoord Nieuwe
Stijl) afgesloten, waarbij op alle niveaus in het kader van het jeugdbeleid afspraken zijn gemaakt om te
komen tot een sluitende aanpak. Eén van de onderdelen van dit beleid is de sluitende aanpak 0-6
jarigen. In oktober 2000 heeft in Breda een werkconferentie plaatsgevonden rond dit thema, waarbij
het peuterwerk een prominente plaats heeft gekregen.
Met de komst van de VVE-regeling (een stimuleringsmaatregel van het rijk in het kader van de Voor-
en Vroegschoolse Educatie) kan aan de ontwikkeling van het peuterpluswerk een belangrijke impuls
gegeven worden. Deze maatregel strekt zich uit over de schooljaren 2000-2001 en 2001-2002.
Daarna worden de middelen structureel opgenomen in de GOA-middelen (Gemeentelijke Onderwijs
Achterstanden).
Gelet op de ontwikkelingen wordt in deze notitie aandacht besteed aan het uitbreiden en het
opwaarderen van het peuterpluswerk en de besteding van de WE-middelen.
Achtereenvolgens wordt ingegaan op het beleid, het invoeringstraject, de financiering, de voortgang,
communicatie en evaluatie.
2. BELEID PEUTERSPEELZAALWERK
Uitgangspunt van beleid is dat peuterspeelzaalwerk van belang is voor alle peuters in Breda. Het
draagt bij aan zowel de sociaal-emotionele als de cognitieve ontwikkeling van peuters, zodat het een
goede voorbereiding op deelname aan het basisonderwijs vormt. Ook de kinderdagverblijven kunnen
deze basisfunctie vervullen. Een groeiend aantal kinderen neemt deel aan de kinderopvang die
immers in snel tempo wordt uitgebreid. In Breda is zowel het reguliere peuterwerk als de kinderopvang
van hoge kwaliteit. Ondanks die goede basisopvang dreigt voor een deel van de peuters toch taal- en
ontwikkelingsachterstand bij de start op de basisschool. Voor deze peuters is het peuterpluswerk
nodig in de vorm van extra dagdelen peuterwerk gekoppeld aan specifieke programma's met een
doorgaande lijn naar de basisschool.
Er is een nieuw spreidingsplan peuterspeelzaalwerk uitgewerkt waarin de benodigde omvang en
verdeling over de stad van zowel basis- als pluscapaciteit is vastgelegd. Uitgangspunt daarbij was
handhaving van het basisaanbod en het in beeld brengen van het benodigde plusaanbod. Dit is
gebeurd op basis van gegevens uit onderzoek naar de behoefte aan kinderopvang en
peuterspeelzaalwerk in Breda door de afdeling Onderzoek en Informatie van de gemeente uit 1999.
Op basis van gegevens vanuit de uitvoerende instellingen en monitorgegevens uit het
onderwijskansenbeleid is een en ander geactualiseerd. Het spreidingsplan is een werkdocument dat
iedere twee jaar wordt geactualiseerd (zie bijlage).