A
518.967,95) beschikt, inclusief een indexering van f. 51.338,-. Daarna worden deze middelen
structureel opgenomen in de GOA-uitkering.
Daarnaast zijn er eenmalige middelen beschikbaar voor ICT van f. 172.546 78.297,96 en voor
methodieken en materialen van f. 50.544,- 22.935,87 en een restant voor 1999-2000 van
f. 134.721,-. 60.226,16 (zie bestedingsplan, hoofdstuk II).
De VVE-regeling stelt een aantal voorwaarden waaraan in ieder geval moet worden voldaan om voor
de rijksbijdrage in aanmerking te komen:
het programma is geschikt voor 2- en/of 3-jarigen en loopt door tot en met groep 2 van de
basisschool;
er is sprake van een gestructureerde didactische aanpak;
er wordt gezorgd voor een intensieve begeleiding;
het programma wordt verzorgd door voldoende gekwalificeerd personeel van een instelling;
het programma wordt gegeven aan een voorschoolse instelling of basisschool;
voor elke 30.000 die een gemeente met betrekking tot een schooljaar aan subsidie op grond van
deze regeling ontvangt, dient de deelname te worden gerealiseerd aan effectieve voor- en
vroegschoolse programma's van 15 kinderen uit de doelgroep;
de middelen moeten besteed worden aan personele uitgaven en aanschaf WE-materialen en
methodieken bestemd voor de doelgroep (geen huisvestingskosten en ambtelijke kosten);
de gemeente stelt daarbij zelf als aanvullende voorwaarde dat in één logisch samenhangend
werkgebied van scholen en peuterspeelzalen voor één programma wordt gekozen, zodat de
doorgaande lijn zo goed mogelijk gegarandeerd wordt.
4.3 Bestedingsplan
In het bestedingsplan WE, hoofdstuk II, worden de beschikbare middelen en kosten in beeld
gebracht. Naast de uitkeringen in het kader van de VVE-regeling worden de huidige
onderwijskansenmiddelen voor lopende projecten Kaleidoscoop en Piramide in het bestedingsplan
meegenomen. Uitgaande van de beschikbare middelen kunnen structureel 46 groepen gefinancierd
worden voor realisering van peuterplus en een doorgaande lijn naar de basisschool.
Na afloop van de WE-regeling worden de middelen structureel opgenomen in de GOA-middelen. De
hoogte van het subsidie blijft vooralsnog hetzelfde. Wel wordt jaarlijkse indexering door het Rijk
toegepast.
De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd bij de inzet van de WE-middelen:
Voor februari 2002 starten zoveel mogelijk groepen peuterplus met een doorgaande lijn naar de
basisschool, die voldoen aan de voorwaarden in de WE-regeling. Hiermee wordt het risico van
terugbetaling, op basis van het bereik van het aantal doelgroepkinderen, met een structurele
doorwerking naar volgende schooljaren voorkomen;
De opleiding wordt door de gemeente Breda centraal ingekocht bij de OBD. Gelijk met de start
van het opleidingstraject wordt gestart met de invoering van het peuterplus en een doorgaande lijn
naar de basisschool. De OBD draagt zorg voor de oriëntatie op de programma's Kaleidoscoop en
Piramide, begeleidt de deelnemende organisaties in het maken van een keuze en verzorgt het
opleidingstraject. Het opleidingstraject bestaat uit training, coachen van de deelnemers, overleg
met directies en evaluatie. De opleiding is zodanig ingericht, dat deze opleidt tot certificering;
De incidentele middelen voor materialen en ICT worden verdeeld over het totaal aantal groepen.
Dit betekent een bedrag van f. 1.321,- per groep voor materialen en f. 4.511,- per groep voor ICT.
Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen peuterspeelzalen en basisscholen, aangezien de
startkosten gelijk zijn;
De gemeente stelt daarnaast een bedrag van f. 30.000,- per groep peuterspeelzalen en een
bedrag van f. 25.000,- per groep basisonderwijs beschikbaar voor extra personeelskosten
(peuterspeelzaalleidster, onderwijsassistent, tutor). Het verschil in subsidie per groep is
gebaseerd op extra kosten voor peuterspeelzalen en de mogelijkheid voor scholen om
aanvullende kosten zelf te financieren. Peuterspeelzalen bieden immers twee extra dagdelen,
hieraan zijn aanvullende kosten verbonden terwijl er geen ouderbijdrage tegenover staat. De
basisscholen kunnen voor aanvullende kosten een beroep doen op de schoolgebonden middelen
en basisbijdragen in het kader van het onderwijskansenbeleid.
5