Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 16913]
Dienst/afdeling: JZ
Consequenties
Nu de locatie zich in de oude situatie al niet meer voor dergelijke milieuhinderlijke bedrijven leende,
komt aan het vervallen van die planologische mogelijkheid door het nieuwe bestemmingsplan geen
reële (nadelig) betekenis meer toe waaruit voor verzoeker schade zou kunnen voortvloeien.
Dat zoals verzoeker stelt aan het bedrijf strengere milieu-eisen gesteld worden, is voorts niet te
beschouwen als een direct gevolg van het gewijzigde bestemmingsplan, doch veeleer van de in de
loop der jaren veranderde inzichten ten aanzien van bedrijvigheid in een woonomgeving en de steeds
strenger geworden milieuregels. Dit staat los van de voorheen bestaande en gewijzigde situatie.
In het bestemmingsplan Breda-Zuid zijn de aan de noord- en oostzijde van het perceel van verzoeker
grenzende gronden bestemd tot "Bedrijfsdoeleinden". Dit is gezien de oude bestemming "Kleine
bedrijven" voor verzoeker niet planologisch nadelig. De gronden ten westen, zuiden en zuidoosten van
verzoekers perceel zijn thans bestemd tot "Woongebied", waarbij de op de plankaart ingetekende
verkaveling wat betreft de bestaande woningen en het stratenpatroon wordt gehandhaafd.
Daarmee zijn ook de met vrijstellingen ex artikel 19 WRO van 22 en 23 december 1987 gerealiseerde
woningen positief bestemd. In de directe omgeving van verzoekers object voorziet het
bestemmingsplan Breda-Zuid niet in aanvullende woningbouw.
Wat betreft de gestelde gewijzigde inrichting van de omliggende wegen met beperkingen van de
bereikbaarheid voor vrachtverkeer en het volgens verzoeker zelfs noodgedwongen moeten
beëindigen van zijn RSV-bedrijf als gevolg daarvan, merken wij het volgende op.
Het nieuwe bestemmingsplan Breda-Zuid geeft uitdrukkelijk aan dat het bestaande en op de plankaart
aangegeven stratenpatroon wordt gehandhaafd. Van een (nadelige) wijziging ten opzichte van het
voorafgaande planologisch regime is dan ook geen sprake. Voor zover het gestelde nadeel een
gevolg is van het aanleggen van drempels en het plaatsen van paaltjes en dergelijke, is daarbij van
belang dat dergelijke voorzieningen ook onder het oude planologische regime al mogelijk waren.
SAOZ is dan ook van mening dat door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan Breda-
Zuid verzoeker niet in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, waaruit op voet van
artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor vergoeding vatbare schade in de vorm van
waardevermindering is voortgevloeid.
SAOZ stelt in haar rapport dat van de plaats gevonden hebbende planologische maatregelen alleen
de vrijstelling ex artikel 19 WRO van 22 december 1987 heeft geleid tot een voor verzoeker in
planologisch opzicht enigszins nadeliger positie waaruit op voet van artikel 49 WRO een voor
vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Deze
waardevermindering wordt gesteld op 3.403,35 vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf
14 november 2000.
Voor wat betreft de gevraagde vergoeding voor kosten van deskundigenbijstand merken wij het
navolgende op.
Uit nadere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State omtrent de
vraag in welke gevallen deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking komen en zo ja op welke
wijze de bijdrage moet worden bepaald (uitspraak van 27 september 1999 inzake Lingewaal) merken
wij het volgende op. Indien de gemeente zich in het besluitvormingstraject aangaande het
planschadeverzoek op grond van de planschadeverordening iaat adviseren door een onafhankelijke
deskundige, bestaat er geen noodzaak voor de verzoeker om, vooruitlopend op het uitbrengen van
dat advies en het daarop gebaseerde raadsbesluit, een eigen adviseur in te schakelen. De daaruit
voortvloeiende kosten voor verzoeker komen derhalve niet voor vergoeding ex artikel 49 WRO in
aanmerking.
Ons college kan instemmen met het door SAOZ uitgebrachte advies en adviseert uw raad tot
toekenning van voornoemd bedrag als planschade.
Juridisch
Tegen het raadsbesluit kan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep worden
ingesteld.
-3-