Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 19705]
Dienst/afdeling: BEL
Artikel 3
Belastingplicht
Bij vakantiehuisjes die slechts 40 dagen per jaar werden gebruikt, maar waar de gemeente wel aan de
inzamelverplichting voldeed, kon de gemeente dan ook een aanslag afvalstoffenheffing opleggen naar
het volle tarief. Bij de afvalstoffenheffing wordt uitgegaan van het feitelijk gebruik van het perceel
waarvoor de inzamelplicht geldt, ongeacht het feitelijk gebruik van de door de gemeente verleende
dienst (Hoge Raad 6 oktober 1993, nr. 29 431). Zie ook de uitspraak van Hof Amsterdam van 13
september 1995, nr. 93/4751 (fiscaal up to date 96-120). Het Hof oordeelde dat de heffing ook
verschuldigd is als van de gemeentelijke huisvuilophaaldienst weinig of geen gebruik wordt gemaakt.
De man die beweerde dat hij zijn vuilnis altijd bij zijn bedrijf liet inzamelen, moest de
afvalstoffenheffing toch betalen.
Indien de gemeente de haar in de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer opgelegde
verplichting niet nakomt dan kan de gemeente geen afvalstoffenheffing heffen. Dit volgt uit de arresten
van de Hoge Raad van 15 februari 1984, nr. 22 311, BNB 1984/154, Belastingblad 1984, blz. 216
(Heerenveen), en van 2 januari 1985, nr. 22 664, BNB 1985/102, Belastingblad 1985, blz. 161 (Epe).
In deze arresten heeft de Hoge Raad tevens beslist dat een redelijke uitleg van de inzamelplicht
meebrengt dat deze verplichting niet uitstrekt buiten de voor het openbaar rijverkeer openstaande en
voor de ter plaatse gebezigde vuilniswagens toegankelijke wegen.
Eerste lid
In dit artikel is de belastingplicht geregeld. Hierbij is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel
15.33 van de Wet milieubeheer. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat als belastingplichtige
moet worden aangewezen degene die, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht, feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen
10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke
afvalstoffen geldt. De verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt voor ieder
perceel waar in een particuliere huishouding huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
Tweede lid
In dit artikellid is bepaald wie als gebruiker moet worden aangemerkt. Dit kan allereerst zijn degene
die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel. Het gaat derhalve om het feitelijk gebruik dat
van een perceel wordt gemaakt.
Indien sprake is van verschillende feitelijke gebruikers van een perceel, tezamen geen huishouding
vormend, dan kan de aanslag ten name van één van hen worden gesteld. In dit verband wordt
verwezen naar het arrest van de Hoge Raad inzake de onroerende-zaakbelastingen van 3 februari
1988, nr.25 017, BNB 1988/133, Belastingblad 1988, blz. 216 (Tilburg). De Hoge Raad overwoog dat
ieder van de feitelijke gebruikers voor het geheel in de heffing kan worden betrokken. De
belastingplichtige is bevoegd om de verschuldigde belasting te verhalen op zijn medebewoners.
Bij uitspraak van Hof Amsterdam van 29 april 1994, nr.93/2462, Belastingblad 1994, blz. 543 (Zeist) is
dit standpunt bevestigd. Indien bij het aanwijzen van degene die feitelijk gebruik maakt van een
perceel een keuze bestaat, wordt gehandeld op basis van de door het college van burgemeester en
wethouders vastgestelde "Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-
belanghebbende in een keuzesituatie".
-6-