-6-
Het voeren van overleg ten behoeve van de beleidsafstemming tussen de
deelnemers onderling en met externe betrokkenen bij het taakgebied van de
regeling.
De productontwikkeling ten aanzien van de verbetering van het bestaande
vervoerssysteem, de uitbreiding met andere doelgroepen en de afstemming
met andere vervoerssystemen.
Het aanbesteden en contracteren van vervoer indien de deelnemers dit
opdragen aan het openbaar lichaam.
3. Taken voortvloeiend uit de Wet gemeenschappelijke regelingen, met name het
opstellen van de begroting, de jaarrekening en de vereffening van de regeling bij
beëindiging.
4. De intekentaken die door een of enkele deelnemers aan het openbaar lichaam zijn
opgedragen. Deze opdracht behoeft de instemming van het algemeen bestuur. Voor
die instemming gelden de volgende criteria:
zij moeten passen binnen de strekking en de samenhang van deze regeling;
zij mogen niet het functioneren van deze regeling of de uitvoering van de taken
negatief beïnvloeden;
de kostentoerekening ten aanzien van de opdragende gemeente(n) of provincie
moet zodanig zijn dat er geen kostenverhoging optreedt voor de deelnemers aan
deze regeling.
Bij het in werking treden van deze regeling zijn er geen intekentaken opgedragen.
/Artikel 4 Het bestuur van het openbaar lichaam
4.1
Het algemeen bestuur wordt gevormd door de portefeuillehouders welke worden
aangewezen door de colleges van Burgemeester en Wethouders en door
Gedeputeerde Staten van de provincie. Deze colleges wijzen tevens een
plaatsvervanger aan.
4.2
Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter
aan.
4.3
Het dagelijks bestuur wordt gevormd door de voorzitter van het algemeen bestuur
en minimaal 2 tot maximaal 4 leden. Het algemeen bestuur wijst de leden en de
eventuele vervangende leden van het dagelijks bestuur uit zijn midden aan en
verdeelt de werkzaamheden onder elkaar.
&R KCV West-Brabant 2003, versie tbv besluitvorming gemeenten en provincie