Artikel 16 Uittreden
16.1
16.2
16.3
16.4
16.5
-15-
Uittreden uit de regeling door een gemeente en door de provincie is slechts mogelijk
indien:
de vervoersovereenkomst(en) met de vervoerder is (zijn) ontbonden of
beëindigd;
verandering van landelijke wet- en regelgeving daartoe noopt;
de gezamenlijke evaluatie van de werking van de regeling voor een deelnemer
leidt tot de conclusie dat deelname behoort te worden gestopt;
voortzetting van de samenwerking in redelijkheid niet meer van de betrokken
partner kan worden gevergd.
Een gemeente dan wel de provincie kan uittreden, onder de in artikel 16 lid 1
genoemde omstandigheden, door toezending aan het algemeen bestuur van een
daartoe strekkend besluit van de onderscheiden bestuursorganen van de gemeente
dan wel de provincie.
Het algemeen bestuur doet een voorstel aan de bestuurscolleges deelnemende
gemeenten envan de provincie over de financiële verplichtingen evenals-de-overige
gevolgen van uittreding, baarbij geldt dat de uittredende partij gedurende drie
achtereenvolgende jaren na afloop van het begrotingsjaar waarin uittreding
plaatsvindt aan de overige deelnemers een bijdrage is verschuldigd ter grootte van
respectievelijk 100%, 66% en 33% van de bijdrage in de kosten van het openbaar
lichaam in het begrotingsjaar waarin uittreding plaatsvindt. De bijdrage voor het
begrotingsjaar waarbinnen de uittreding plaatsvindt, dient onverkort te worden
betaald.
De gemeenten en de provincie zullen hun besluit over bovengenoemd voorstel binnen
6 weken na ontvangst van het verzoek om instemming schriftelijk aan het algemeen
bestuur kenbaar maken. De instemming zal niet zonder redelijke grond worden
geweigerd.
De uittreding treedt in werking direct nadat de daartoe strekkende besluiten van de
onderscheiden bestuursorganen zijn ingeschreven in het register als bedoeld in
artikel 27 lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, tenzij het besluit een
latere datum aangeeft.
GR KCV West-Brabant 2003, versie tbv besluitvorming gemeenten en provincie