Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: 21276] Dienst/afdeling: RO Een bestemming woor woondoeleinden op een ruime kavel ter plaatse is gezien de ligging en omgeving voor een willekeurige gegadigde voor een bijzonder woonobject in de hogere prijsklasse als bijzonder aantrekkelijk te beschouwen. Door het bestemmingsplan Breda-Zuid is dit mogelijk gemaakt, waarbij het omgeven zijn van deze kavel door natuurgebied naar verhouding een nog 'rustiger' en meer exclusief karakter aan het geheel geeft. De schadebeoordelingscommissie deelt de veronderstelling in de reactie gegeven door belanghebbende op het concept-advies niet, dat de woning met een perceel van 2,4 ha niet of nauwelijks minder waard zou zijn dan de woning met 4,4 ha vanwege de rust, ruimte en privacy die reeds met 2,4 ha grond gegeven zou zijn. Zulks met name niet omdat de in de reactie genoemde 'afsplitsing' van ca. 2 ha. grond ten noorden van de Bavelse Lei juist betrekkelijk dicht bij de woning gelegen gronden in handen van derden zou doen komen, hetgeen juist voor de rust en privacy in en bij de woning nadelig kan zijn en dus juist afbreuk zou doen aan het exclusieve karakter van 'wonen op een landgoed' waarvan hier gesproken kan worden. Naarmate derden dichter bij de woning van belanghebbende kunnen komen, wordt de kans dat daarvan op enigerlei wijze overlast wordt ondervonden immers dienovereenkomstig groter. Het exclusieve karakter van het wonen aldaar zou daardoor wel degelijk in objectieve zin in het gedrang komen. De schadebeoordelingscommissie blijft ook na heroverweging, rekening houdend met de prijsontwikkeling voor zowel agrarische objecten als de meer exclusieve woonobjecten op en rond de peildatum, van oordeel dat de planologische mutatie in kwestie per saldo voor verzoeker zeker niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 49 WRO een voor vergoeding in aanmerking komende schade is voortgevloeid. De conclusie in het taxatierapport dat in opdracht van belanghebbende is opgesteld als zou er sprake zijn van een schade van 90.756,- f 200.000,-) deelt de schadebeoordelingscommissie uitdrukkelijk niet. Zij is van oordeel dat ook na de toelichting in de reactie aan dat rapport nog steeds geen volledige planologische vergelijking ten grondslag heeft gelegen waarin de voordelen ten aanzien van het object in kwestie betrokken zijn. Voorts heeft de natuurbestemming niet tot gevolg dat belanghebbende en/of een eventuele rechtsopvolger de gronden in de huidige inrichting als tuin in stand moet houden, met alle daaraan verbonden hoge kosten van dien. Net zo min als de uitvoering van een bestemmingsplan verplicht is of zou kunnen worden, kan belanghebbende of kan zijn rechtsopvolger verplicht worden om de feitelijk als 'tuin' ingerichte gronden ook in de toekomst als zodanig te onderhouden. Daarnaast is niet bij voorbaat uitgesloten dat de natuurbestemming zich als zodanig niet verzet tegen een mogelijke (her)inrichting van een deel van de gronden tot weiland, alwaar belanghebbende hobbymatig paarden en dergelijke zou kunnen houden, zulks temeer niet omdat een weiland eerder als dienstig aan natuurlijke en landschappelijke waarden kan worden aangemerkt dan een tuin. Ook de mogelijke verhoging van het waterpeil kan niet rechtstreeks aan de bestemmingsplanwijziging worden toegerekend. Ten overvloede wijst de schadebeoordelingscommissie er nog op dat indien en voorzover de verhoging van het waterpeil door het waterschap schade zou opleveren, belanghebbende ter zake een beroep kan doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 40 van de Wet op de Waterhuishouding. Met betrekking tot de gevraagde vergoeding voor de door verzoeker gemaakte kosten voor deskundige bijstand merken wij het volgende op. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat, kort samengevat, indien de gemeente zich in het besluitvormingsproces aangaande het planschadeverzoek op grond van een verordening laat adviseren door een onafhankelijke deskundige, er geen noodzaak voor belanghebbende bestaat om, vooruitlopend op het uitbrengen van het advies een eigen adviseur in te schakelen. Tevens is uit de jurisprudentie duidelijk geworden dat met onder omstandigheden te vergoeden deskundigenkosten alleen wordt gedoeld op kosten, gemaakt ter vaststelling van het geleden nadeel. Kosten voor specifiek rechtskundige bijstand (zoals die voor procesvertegenwoordiging) in besluitvorming- en rechtsbeschermingprocedures vallen in elk geval buiten het bereik van de in het kader van artikel 49 WRO te vergoeden kosten van bijstand. -4-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2003 | | pagina 48