collegeprogramma, stedelijk ontwikkelingsprogramma, stadsvisie) en deels zijn de instrumenten
financieel georiënteerd. Het is de ambitie van Breda om deze instrumenten zoveel als mogelijk te
integreren. In dat perspectief worden onderstaande bepalingen opgenomen. In de financiële
sturing van de Raad staan programma's/thema's, programmabegroting en kadernota centraal. De
genoemde termijnen zijn uitersten, het streven is ruim daarvoor de cyclische producten
beschikbaar te hebben.
Het centrale element van de inhoudelijke en financiële sturing van de Raad ligt in het begrip
'programma'. Een programma is een logisch samenhangend geheel van activiteiten (artikel 8
BBV). De keuze van programma's is geheel vrij. Daarvoor is gekozen in aansluiting op de BBV en
landelijke ontwikkelingen. Voor programma's geldt (vrij vertaald) dat daarbij de beantwoording van
de drie W-vragen van belang is: wat willen we bereiken, wat doen we daarvoor en wat mag het
kosten. Programma's hebben qua opzet een min of meer vast karakter, al hoewel de intensiteit
uiteraard afhankelijk is van beleidskeuzes. De som van alle programma's representeert de
exploitatierekening en de jaarschijf van de investeringen van enig jaar. Daarnaast wenst Breda
gebruik te maken van 'thema's'. Deze thema's kunnen in tegenstelling tot de programma's van
jaar tot jaar qua aard en intensiteit wijzigen en hebben veelal het karakter van investeringen. Via
de programmabegroting krijgt het budgetrecht van de Raad maximaal vorm en inhoud. Vervolgens
is het de basis voor de verantwoording door het college via tussentijdse rapportages en de
jaarverslagge ving.
Artikel 3: Ten behoeve van de interne sturing binnen de gemeente (i.e. diensten, vakdiensten en
afdelingen) worden de programma's vertaald in concernproducten en/of dienstproducten.
Artikel 4: In de kadernota wordt op basis van de verwachte ontwikkelingen in de externe en interne
omgeving een inhoudelijk en financieel meerjarenperspectief gepresenteerd. Het doel is te komen
tot keuzes op hoofdlijnen, die vervolgens richtinggevend zijn voor het maken van de begroting.
Artikel 5: Ten behoeve van de interne aansturing hanteert het College een set met duidelijke
regelgeving die waarborgt dat de uitvoering rechtmatig, doelmatig en doeltreffend geschiedt
binnen de kaders zoals aangegeven door de Raad. Dit stelt eisen aan de vertaling van de
begroting (artikel 5) in interne deelbegrotingen en het stelt eisen aan de inrichting van de
administratieve organisatie en interne controle (artikel 6).
Artikel 6: Rechtmatigheid van handelen staat hoog in het vaandel. Het college is bevoegd en
verantwoordelijk om daarvoor een aantal organisatorische voorzieningen te scheppen waardoor
de rechtmatigheid naar burgers en eigen ambtenaren gewaarborgd is. Het college informeert de
Raad over voorgenomen acties en informeert de Raad over het realiseren daarvan. Het college
draagt bijvoorbeeld zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van een aantal bedrijfsonderdelen op
juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatievoorziening, de rechtmatigheid
van beheershandelingen en op misbruik en oneigenlijk gebruik van de gemeentelijke regelingen,
leder bedrijfsonderdeel van de gemeente wordt periodiek getoetst. Verdere uitwerking hiervan
vindt plaats in een afzonderlijke verordening i.e. de Verordening ex artikel 213a GW. Het college
zorgt op basis van de resultaten van deze toets indien nodig voor een plan van verbetering. Het
college neemt op basis van het plan van verbetering maatregelen voor herstel van de
tekortkomingen. De resultaten van de toets en het plan van verbetering worden ter kennisgeving
aan de raad aangeboden. Dit alles zal in nauw overleg met de Rekenkamer(functie) en de externe
accountant (Verordening ex art 213 GW) plaatsvinden.