Afvalstoffenverordening Breda 2004
Toelichting
proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet
zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel".
De Wet milieubeheer voorziet niet in een definitie van het begrip zwerfafval. Dit heeft te maken met het feit dat
het begrip in de praktijk weinig problemen oplevert, terwijl een juridisch sluitende definitie moeilijk te geven is.
In het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) en het Convenant verpakkingen III, deelconvenant zwerfafval is wel een
definitie opgenomen:
"Zwerfafval is afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar
niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen.
Dit afval bestaat voornamelijk uit verpakkingsmateriaal van consumpties (blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes),
sigarettenpeuken, kauwgomresten en allerhande gebruiksgoederen als kranten, folders en tissues".
Het verschil tussen straatafval en zwerfafval is dat straatafval, dat niet in een prullenmand wordt achtergelaten,
maar in de openbare ruimte terechtkomt, zwerfafval wordt (zie ook artikel 26 van deze verordening).
Onder zwerfafval wordt ook niet verstaan illegale dumping van afval. In tegenstelling tot bij zwerfafval, gaat het
bij illegale dumping niet om een of enkele restanten van consumptie, maar om grotere hoeveelheden afval
(bijvoorbeeld met een volume van tenminste en plastic tas). Bovendien gaat het niet om afval dat uit nalatigheid
of gemakzucht wordt achtergelaten of weggegooid. De ontdoener kiest er namelijk zeer bewust voor om het
afval niet via de daarvoor geëigende manier af te voeren, maar om het onbeheerd achter te laten in de openbare
ruimte. Het kan zowel huishoudelijk als bedrijfsafval zijn Veel voorkomend illegaal gedumpt afval is huisvuil,
tuinafval, fietswrakken, accu's meubilair en autobanden. Ook het bijplaatsen van afval bij inzamelvoorzieningen
valt onder illegale dumping.
K lWegenverkeerswet J994
De omschrijvingen van de begrippen 'wegen' en 'motorrijtuigen' zijn ontleend aan de Wegenverkeerswet 1994.
ARTIKEL 2
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 1.2 model-APV: Beslistermijn.
Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt
waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Op deze wijze kan worden nagegaan wat voor iedere
situatie een goede beslistermijn is. In dit model is de beslistermijn vastgesteld op acht weken (eerste lid). Dit is
gelijk aan de maximumtermijn die in artikel 4:13, tweede lid, wordt gesteld. Er dient uiteraard ook een relatie te
worden gelegd met de aanvraagtermijn van artikel 3. Als bijvoorbeeld overeenkomstig de aanvraagtermijn van
drie weken vöór een gepland evenement een vergunning wordt aangevraagd, zou het in beginsel niet redelijk zijn
om pas vijf weken later op deze aanvraag te beslissen.
Het merendeel van de aanvragen zal binnen acht weken kunnen worden afgewerkt. De meer ingewikkelde
aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen
soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst. Ook deze termijn'hebben we in het model
op acht weken gesteld (tweede lid). Artikel 4:14 Awb verplicht uiteraard tot kennisgeving aan de aanvrager van
dit verlengingsbesluit. Indien de aanvrager meent dat de verlenging niet redelijk is, kan hij daartegen in bezwaar
en beroep gaan.
Artikel 4:13 Awb brengt tot uiting dat bij een nadere termijnstelling op het bestuur steeds de verplichting rust om
binnen die termijn een beslissing te nemen. De rechtsgevolgen die verbonden zijn aan het laten verstrijken van
die termijn, treden dus steeds in na afloop van de vastgestelde termijn. Artikel 6:2, onder b, van de Awb stelt
namelijk het niet reageren van een bestuursorgaan op een aanvraag voor bezwaar en beroep gelijk met een
uitdrukkelijk besluit. Los van de mogelijkheid om tegen het niet tijdig reageren van het bestuursorgaan bezwaar
te maken of beroep in te stellen, blijft het bestuursorgaan in beginsel verplicht alsnog een besluit op de aanvraag
te nemen (artikel 6:20 Awb).
ARTIKEL 3
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 1.3 model-APV: Indiening aanvraag.
In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment
wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van drie weken aangehouden. De bewoordingen van
het onderhavige artikel ("kan") laten uitkomen, dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling
hoeft te worden gelaten. Met het oog op de vergunningen die niet binnen drie weken kunnen worden behandeld,