AfValstoffenverordening Breda 2004
Toelichting
is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal acht
weken.
Vanzelfsprekend kan ook een langere of kortere termijn worden vastgelegd. Als wordt overwogen voor
verschillende vergunningen of-ontheffingen verschillende termijnen vast te leggen, dan dient iedere afwijking
van de algemene regel in het betreffende onderdeel te worden vastgelegd. Gemeenten die met een systematiek
werken die inhoudt dat een vergunning voor een bepaald jaar vóór 1 december van het daaraan voorafgaande
jaar moet worden aangevraagd, kunnen dit expliciet bepalen en bekendmaken.
Onvolledige aanvraag/ vereenvoudigde wijze van afdoen (artikel 4:5 Awb)
Artikel 4:5 van de Awb regelt in het eerste lid enerzijds de bevoegdheid om een aanvraag waarbij onvoldoende
gegevens of bescheiden zijn gevoegd - voor een goede beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de
gevraagde beschikking - niet in behandeling te nemen. Anderzijds regelt dit lid ook dat de aanvrager in de
gelegenheid moet worden gesteld om zijn aanvraag aan te vullen en de ontbrekende gegevens of bescheiden
alsnog aan te leveren voordat door het desbetreffende bestuursorgaan de beslissing mag worden genomen om de
aanvraag niet in behandeling te nemen. Het bestuursorgaan is niet verplicht gelegenheid te bieden tot het
aanvullen van de aanvraag. De ongenoegzame aanvraag kan ook direct in behandeling genomen worden. De
(inhoudelijke) behandeling kan leiden tot een inwilliging maar ook tot een afwijzing van de aanvraag. Een
afwijzing is niet mogelijk uitsluitend op grond van het ontbreken van gegevens omdat artikel 4:5 van de Awb
daarvoor nu juist de mogelijkheid tot aanvulling van de aanvraag biedt.
Het tweede lid geeft de bevoegdheid een vertaling te verlangen van een in een vreemde taal gedane aanvraag.
Voorwaarde is wel dat een vertaling nodig is voor een beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van
de beschikking. Het Fries is geen vreemde taal. Zie hiervoor de artikelen 2:7 en 2:9 van de Awb.
Het derde lid biedt het bestuursorgaan de bevoegdheid om bij omvangrijke of ingewikkelde vraagstukken een
samenvatting te verlangen.
Het vierde lid bepaalt dat aan de aanvrager het besluit om een aanvraag niet in behandeling te nemen moet zijn
meegedeeld binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt
is verstreken. Het besluit om een aanvraag niet te behandelen betekent dat het bestuursorgaan niet inhoudelijk op
de goede hoedanigheid van de aanvraag behoeft in te gaan (geen toepassing van artikel 4:7 tot en met 4:12 van
de Awb).
Er is geen wettelijke termijn waarbinnen het bestuursorgaan om aanvulling van de aanvraag kan vragen. Dit
betekent dat het bestuursorgaan op elk moment tijdens de behandeling van de aanvraag alsnog kan besluiten tot
het laten aanvullen van de aanvraag als blijkt dat bepaalde belangrijke gegevens ontbreken.
Opschorting van rechtswege (artikel 4:15 Awb)
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het
bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de
aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Deze bepaling van artikel 4:15 Awb verlengt de beslistermijn die het bestuur ingevolge artikel 4:13 heeft.
Herhaalde aanvraag (artikel 4:6 Awb)
Artikel 4:6 van de Awb verplicht de aanvrager bij een hernieuwde aanvraag, waarvoor bij een eerdere aanvraag
een voor de aanvrager ongunstig besluit is afgegeven, nieuwe feiten of veranderende omstandigheden te noemen
die kunnen leiden tot een gunstiger resultaat. Wanneer dit bij de hernieuwde aanvraag wordt verzuimd, kan het
bestuursorgaan volstaan met een afwijzing van het hernieuwde verzoek met verwijzing naar
het eerder genomen besluit.
ARTIKEL 4
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 1.4 model-APV: Voorschriften en beperkingen.
Ofschoon in literatuur en jurisprudentie algemeen het standpunt wordt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het
verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die
vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan, verdient het uit een oogpunt van
duidelijkheid en ter uitsluiting van elke twijfel aanbeveling deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de
regeling, ter uitvoering waarvan vergunning of ontheffing wordt verleend. Daarbij dient tevens - ten overvloede -
te worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in
verband waarmee het vereiste van vergunning of ontheffing is gesteld.
4