Afvalstoffenverordening Breda 2004
Toelichting
Artikel 5:16 Awb geeft de toezichthouder de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen. Op grond van artikel
5:20 Awb is een ieder ook verplicht deze inlichtingen te verstrekken, behoudens een aantal uitzonderingen dat
terug te voeren is op het beroepsgeheim.
In de artikelen 5:17 tot en met 5:19 Awb worden aan toezichthouders de bevoegdheden verleend om inzage te
vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en om zaken en vervoermiddelen te onderzoeken.
Bijzondere wetten
Bijzondere wetten die de raad bevoegd verklaren of verplichten tot het maken van verordeningen, kunnen op het
punt van de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren een eigen regeling bevatten. Die aanwijzing heeft
doorgaans tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar bepaalde (toezicht)bevoegdheden krijgt.
Zo heeft de aanwijzing als bedoeld in artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) tot gevolg dat de
aangewezen ambtenaar de bevoegdheid van artikel 18.5 van de Wm - het binnentreden in een woning zonder
toestemming van de bewoner met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen - verkrijgt.
De meeste bepalingen van de verordening bevatten ge- en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden
toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk
- door onder andere het toepassen van bestuursdwang dan wel het opleggen van een dwangsom en
strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met
toezichthoudende respectievelijk opsporingsbevoegdheden. Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is
een bepaling opgenomen in de verordening De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en
142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv).
Het onderscheid tussen toezicht en opsporing is van belang, aangezien er een onderscheid bestaat, zowel naar
inhoud als naar de voorwaarden waaronder zij op grond van de wet kunnen worden uitgeoefend. Het
kenmerkende onderscheid tussen beide is dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig
vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij opsporing wel. Ook zonder dat vermoeden heeft
het bestuur de taak na te gaan of bijvoorbeeld de voorschriften van een vergunning in acht worden genomen.
Indien mocht blijken dat in strijd met het voorschrift wordt gehandeld, hoeft dit ook niet automatisch te leiden tot
een strafrechtelijke vervolging. Het hanteren van bestuursrechtelijke middelen zoals het intrekken van de
vergunning of het toepassen van bestuursdwang vormen in veel gevallen een meer passende reactie.
Ook al is de uitoefening van het toezicht niet gebonden aan het bestaan van vermoeden dat een wettelijk
voorschrift is overtreden, toch kan hiervan wel blijken bij het toezicht. Op dat moment wordt de vraag naar de
verhouding tussen de toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden van belang, in het bijzonder wanneer beide
bevoegdheden in dezelfde persoon zijn verenigd. Beide bevoegdheden kunnen naast elkaar worden toegepast,
zolang gezorgd wordt dat de bevoegdheden die samenhangen met het toezicht en de bevoegdheden die
samenhangen met de opsporing worden gebruikt waarvoor ze zijn toegekend. Op het moment dat toezicht
overgaat in opsporing is het derhalve zaak er voor te zorgen dat de waarborgen die aan de verdachte toekomen in
het kader van de opsporing in acht worden genomen.
De voornaamste verschillen tussen toezicht en opsporing zijn de volgende.
Toezicht heeft betrekking op de naleving van de voorschriften die tot burgers en bedrijven zijn gericht
en heeft vaak preventieve werking. Opsporing dient gericht te zijn op strafrechtelijke afdoening.
Toezicht is een bestuurlijke activiteit en wordt derhalve genormeerd door de Algemene wet
bestuursrecht (Awb). De opsporing wordt geregeld in het WvSv.
Opsporingsam btenaren
In de artikelen 141 en 142 WvSv worden de met de opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren genoemd.
De in artikel 141 genoemde ambtenaren hebben een opsporingsbevoegdheid die in principe voor alle strafbare
feiten geldt (algemene opsporingsbevoegdheid). Dit geldt onder andere voor de ambtenaren van de regiopolitie.
Artikel 142 betreft de buitengewone opsporingsambtenaren die in de regel een opsporingsbevoegdheid hebben
voor een beperkt aantal strafbare feiten (beperkte opsporingsbevoegdheid).
Op basis van artikel 142, lid 1onder c, WvSv hebben de volgende - voor de verordening relevante - personen
opsporingsbevoegdheid:
- personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden
belast en
- personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving van die verordening, een en
ander voor zover het die feiten betreft en die personen zijn beëdigd.
De tweede groep betreft de toezichthouders die in de gemeentelijke verordeningen als zodanig worden
aangewezen, zoals bijvoorbeeld milieu- en parkeercontroleurs.
21