Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 22589]
Dienst/afdeling: JP
De met toepassing van artikel 19 WRO opgerichte bebouwing is planologisch ingepast in het inmiddels
onherroepelijke bestemmingsplan Princenhage.
De heer en mevrouw Giesbergen stellen dat door de realisering van dit bouwplan hun woning in waarde
is gedaald en daardoor planschade lijden.
Verzoekers stellen dat zij in hun vrijheid beperkt zijn en dat de gebruikerswaarde van hun woning is
verminderd. Hun privacy en het uitzicht aan de achterzijde van de woning en achtertuin wordt aangetast.
Uit het door de schadebeoordelingscommissie uitgebrachte advies blijkt het navolgende.
Bij de inhoudelijke beoordeling komt aan de orde de vraag of er sprake is van een wijziging van het
planologisch regime. Zo dit het geval is wordt beoordeeld of belanghebbenden daardoor in een nadeliger
positie zijn komen te verkeren, waardoor schade is of wordt geleden. Hiertoe dient de in het geding zijnde
planologische maatregel te worden vergeleken met het voorheen geldende planologisch regime van het
bestemmingsplan Princenhage West II 1976 zoals hiervoor omschreven.
De verandering bestaat met name uit de realisering van nieuwbouwwoningen ten westen van het perceel
van belanghebbenden met name op de gronden welke voorheen bestemd waren voor een motel en
gedeeltelijk op gronden welke voorheen bestemd waren voor een servicestation met inbegrip van een
verkooppunt voor motorbrandstoffen.
Op grond hiervan kon op een afstand van circa 13 meter ten westen van het perceel van
belanghebbenden een gesloten bebouwingsfront worden opgericht ten behoeve van een motel en kon tot
een afstand van 13 meter van het perceel bebouwing worden opgericht ten behoeve van bovengenoemd
servicestation.
Het uitzicht van belanghebbenden over het gebied westelijk van het perceel kon voorheen bij een voor
belanghebbenden ongunstige situering reeds fors beperkt worden door deze bebouwing.
De thans gerealiseerde nieuwbouwwoningen hebben geen grotere hoogte dan de bebouwing die
voorheen toegelaten was ter hoogte van het motel.
Op een afstand van circa 5 meter ten westen van het perceel van belanghebbenden bestaat thans zicht
op een nieuwbouwwoning. Het oude planologisch regime liet bebouwingsmogelijkheden toe met een
hoogte van 4,4 meter ten behoeve van een servicestation en een gesloten bebouwingsfront van vier
bouwlagen ten behoeve van een motel op een afstand van circa 13 meter van de achterperceelsgrens
van belanghebbenden.
SAOZ komt dan ook tot de conclusie dat qua bouwmogelijkheden de vrijstelling dan ook niet geleid heeft
tot een voor belanghebbenden planologisch nadeliger situatie.
Ten aanzien van het gebruik van het gebied kan worden gesteld dat als gevolg van de planologische
mutatie potentieel milieuhinderlijke bedrijvigheid ten behoeve van het servicestation met inbegrip van het
verkooppunt voor motorbrandstoffen uit het gebied direct ten westen van het perceel van
belanghebbenden is verdwenen.
Met betrekking tot het aspect privacy is van belang dat belanghebbenden onder de oude planologische
situatie te maken konden krijgen met inkijk vanuit het uit vier bouwlagen bestaande motel op een afstand
vanaf circa 13 meter ten westen van het perceel.
Thans bestaat inkijk met name vanuit een nieuwbouwwoning bestaande uit twee bouwlagen met een
kapverdieping op een afstand vanaf circa 5 meter ten westen van het perceel en vanuit
nieuwbouwwoningen welke gesitueerd zijn op een afstand van circa 24 meter ten westen van het perceel.
De schadebeoordelingscommissie komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de planologische
situatie na de verlening van de vrijstelling ook wat betreft de gewijzigde gebruiksmogelijkheden voor
belanghebbenden in redelijkheid niet als planologisch nadeliger te beschouwen.
Met betrekking tot eventuele schade en/of hinder ten gevolge van de peilverhoging van het plangebied
wordt opgemerkt, dat dit geen rechtstreeks gevolg van de planologische maatregel is maar van de
werken en werkzaamheden ter uitvoering van de planologische mogelijkheden die dat plan biedt.
Dergelijke schade, wat daar ook van zij, komt niet voor vergoeding ex artikel 49 WRO in aanmerking.
De schadebeoordelingscommissie komt dan ook tot de conclusie dat de planologische maatregel voor
belanghebbenden niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op voet van artikel 49 WRO een voor
vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid.
-2-