Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 22689]
Dienst/afdeling: JP
Ook wordt het uitzicht vanuit de verdieping van zijn woning naar het westen toe gedeeltelijk bepaald door
deze nieuwe woning, terwijl voorheen zicht bestond op een tuin.
De invloed van de bebouwing van het naastliggende perceel op het woongenot van belanghebbende is
beperkt door de ruime opzet van de betreffende percelen, de omstandigheid dat aan de zijde gericht naar
de nieuw opgerichte woning de garage en carport van belanghebbende zijn gelegen en de situering van
de woningen ten opzichte van elkaar, waarbij de woning van belanghebbende iets achter de nieuwe
woning ligt.
Anders dan de namens belanghebbende ingediende reactie op het concept-advies doet vermoeden, is bij
de bepaling van het nadeel van de nieuwe woning volledig rekening gehouden met de situering hiervan,
waaronder ook de afstand tot de weg begrepen wordt.
De oprichting van het tuinhuis zou ook onder het vigerende bestemmingsplan tot de mogelijkheden
hebben behoord en valt niet onder de werking van artikel 19 WRO.
SAOZ komt tot de conclusie dat de planologische maatregelen voor belanghebbende hebben geleid tot
een nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 49 WRO een voor vergoeding vatbare schade in de
vorm van waardevermindering is voortgevloeid.
Met betrekking tot de waarde en waardevermindering wordt het navolgende opgemerkt. Volgens
bestendige jurisprudentie kan een belanghebbende "voorzienbaarheid" van de schade worden
tegengeworpen, indien de nadelige planologische mutatie voor hem ten tijde van de aankoop van het
getroffen object te voorzien was.
Belanghebbende heeft de koopovereenkomst getekend op 27 april 1990, welk tijdstip blijkens
jurisprudentie voor het beoordelen van "voorzienbaarheid" maatgevend is (uitspraak Brielle, BR 1999,
129). Reeds in 1989 is openbare bekendheid gegeven aan het voornemen om het betrokken terrein te
gaan bebouwen met een woonwijk. Voor het tegen kunnen werpen van "voorzienbaarheid" is niet van
belang, of de plannen ten tijde van de aankoop door belanghebbende al volledig uitgekristalliseerd zijn.
Blijkens de jurisprudentie op artikel 49 WRO, zoals ABRS 26 september 2001 inzake Crevecoeur en Van
Nee/gemeente Westerveld, luidt het ten deze aan te leggen criterium de vraag of, in de terminologie van
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, "ten tijde van aankoop een redelijk handelende
en denkende koper rekening diende te houden met de kans, dat het planologische regime ter plaatse in
negatieve zin zou wijzigen". Deze vraag kan niet anders dan bevestigend worden beantwoord.
Uit de reactie op het concept-advies is namens belanghebbende aangevoerd dat de uiteindelijk in het
nieuwe bestemmingsplan opgenomen nieuwbouw voor belanghebbende nadeliger is dan hetgeen deze
oorspronkelijk had kunnen weten.
Dit vormt echter geen aanleiding om de schade alsnog geheel dan wel gedeeltelijk vergoedbaar te
achten. Uit de jurisprudentie volgt immers dat de kans op dergelijke wijzigingen behoort tot het risico dat
de belanghebbende neemt op het moment dat hij zijn woning koopt met de wetenschap dat er
nieuwbouwplannen bestaan welke nog niet volledig uitgekristalliseerd zijn en die daarom nog in een voor
hem nadelige zin kunnen veranderen.
De mogelijke lange duur hiervan en de mate van onzekerheid over de realisering vormen geen aanleiding
voor een beperking van de risicoaanvaarding (ABRS 17 december 1999, Meeles-gemeente Rotterdam
en ABRS 2 januari 2002, gemeente Tilburg- van Beurden c.s. BR 2002/721
Voor de bepaling van de waarde en waardevermindering wordt uitgegaan voor wat betreft de invloed die
de tweede planologische vergelijking op het object van belanghebbende heeft (vrijstellingsprocedure
artikel 19 WRO).
De schadebeoordelingscommissie komt in het uitgebrachte advies tot het oordeel dat de planologische
maatregel voor belanghebbende heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op voet van artikel 49 WRO
een voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid.
SAOZ adviseert uw raad aan de heer R.G. Tordoir een schadevergoeding toe te kennen van 20.000,-
vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf de dag van indiening van het verzoek zijnde 16 juni
2003.