gehouden, dat het opleggen van een maatregel géén punitieve sanctie is, waarbij het leedtoevoegend
karakter voorop staat, maar een reparatoire sanctie (ook wel herstelsanctie genoemd), gericht op het
(weer) in overeenstemming brengen van de hoogte van de bijstand met de mate waarin de
bijstandsgerechtigde de aan de uitkering verbonden verplichtingen nakomt.
In de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van de WWB wordt steeds gesproken over de
'afstemmingsverordening'. Om te onderstrepen dat de verordening de juridische grondslag vormt voor
gemeenten om maatregelen op te leggen wanneer een uitkeringsgerechtigde niet aan een verplichting
voldoet, wordt de verordening aangeduid als 'maatregelenverordening'.
Het verlagen van de bijstand
Op grond van artikel 18, tweede lid, WWB kan zowel de bijstand (dat wil zeggen: algemene bijstand
en bijzondere bijstand) als de langdurigheidstoeslag worden verlaagd.
In deze verordening is er voor gekozen dat maatregelen in beginsel worden opgelegd over de
bijstandsnorm (de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen). De
uitzondering hierop vormt de bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar. Deze groep
ontvangt een lage algemene bijstandsuitkering die wordt aangevuld door middel van aanvullende
bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Als de maatregel alleen op de lage
jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21-
jarigen en ouder.
Geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om in incidentele gevallen een maatregel toe te passen
op de langdurigheidstoeslag. Deze keuze houdt verband met artikel 36, eerste lid sub c.
Op grond van deze bepaling moet het college de langdurigheidstoeslag weigeren als iemand
gedurende 60 maanden vijfjaar) naar het oordeel van het college onvoldoende heeft getracht
algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. De verplichting om de
langdurigheidstoeslag te weigeren verhoudt zich niet met een eventuele verplichting deze toeslag te
verlagen.
Het ligt niet voor de hand om niet-bijstandsgerechtigden die in aanmerking komen voor een
langdurigheidstoeslag een maatregel op te leggen. De enige verplichting die zij kunnen schenden in
verband met de langdurigheidstoeslag is het verstrekken van geen of onvoldoende gegevens
waardoor het college de rechtmatigheid van het verlenen van deze uitkering niet kan vaststellen. De
sanctie die hierop rust is niet het verlagen van de langdurigheidstoeslag, maar het weigeren van deze
toeslag.
Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, ligt een verlaging van het uitkeringsbedrag wegens
schending van een of meer verplichtingen ook niet in de rede. Wel kan bij de beoordeling of iemand in
aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol spelen of betrokkene zijn verplichtingen in
voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van
verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan.
De invoeringstermijn en overgangsregeling
Gemeenten hebben tot 1 januari 2005 de tijd om de maatregelenverordening vast te stellen.
Wel geldt de voorwaarde dat de maatregelenverordening gelijktijdig met de reïntegratieverordening in
werking treedt. Tot het moment dat de maatregelverordening van kracht is geworden, blijven de
artikelen 14 tot en met 14f van de Abw in de gemeente gelden. Dit geldt ook voor het
Maatregelenbesluit en het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.
De maatregelenverordening heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat alle maatregelen die zijn
opgelegd op grond van de Abw gelden als maatregelen die zijn opgelegd op grond van de WWB en
de maatregelenverordening op basis van deze wet.
Bovendien is de maatregelenverordening van toepassing op gedragingen die zich vóór de
inwerkingtreding van deze verordening hebben voorgedaan. Uitzondering hierop vormen zeer ernstige
misdragingen jegens het college (en gemeenteambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de
wet). Op grond van de Abw kan naar aanleiding van dergelijke gedragingen geen maatregel worden
opgelegd. Dit betekent dat alleen zeer ernstige misdragingen van cliënten die plaatsvinden nadat de
gemeentelijke maatregelenverordening van kracht is geworden, kunnen leiden tot het opleggen van
een maatregel.