Tweede lid
In de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting
betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste verlaging van de
bijstandsnorm.
In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te
stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.
Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan
of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de
hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de
standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.
Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja
welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:
Stap 1vaststellen van de ernst van de gedraging.
Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.
Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardbedrag waarmee de bijstand wordt
verlaagd.
Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij
artikel 5. Om op een juiste wijze de mate van verwijtbaarheid te kunnen vaststellen dient in het
algemeen de belanghebbende naar aanleiding van de geconstateerde gedraging en de mogelijk in
verband hiermee op te leggen maatregel om een (bij voorkeur schriftelijke) reactie te worden
gevraagd. De zorgvuldigheid vereist dit. Een weergave van deze reactie moet in de rapportage
worden vermeld. Dit opdat zichtbaar is welke activiteiten in het kader van de vastgestelde maatregel
zijn ontplooid en hoe de afweging heeft plaatsgevonden.
Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de
volgende gevallen aan de orde zijn:
bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge
woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële
tegemoetkoming mogelijk is;
sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;
bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet
evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid,
omstandigheden in de persoon zelf gelegen.
Artikel 3 De berekeningsgrondslag
Eerste lid
In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm.
Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of
verlaging en inclusief vakantietoeslag. Met uitzondering van het bepaalde in tweede lid van dit artikel,
wordt geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om een maatregel ook toe te passen op
de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.
Tweede lid
Dit lid heeft betrekking op de 18 tot 21 -jarigen. Deze jongeren ontvangen een lage jongerennorm, die
als noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van
levensonderhoud. In deze gevallen kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand
voor levensonderhoud. Als de maatregel alleen op de lage jongerennorm ad 199,83 (peildatum 01-
01-2004) wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een
besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot
vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.
7