Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel 17 Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Eerste lid De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals: een onverantwoorde besteding van vermogen; geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening; het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering. Tweede lid ln het tweede lid wordt een relatie gelegd tussen de hoogte van de maatregel en het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit geval de omvang van het vermogen of de voorziening waarmee de betrokkene gedurende kortere of langere tijd buiten de bijstand zou zijn gebleven. Vanwege uitvoeringsaspecten vindt de berekening van de op te leggen maatregel niet plaats op grond van het feitelijke benadelingsbedrag, maar op basis van een vast bedrag per categorie en wel als volgt: a. bij een benadelingsbedrag tot 1.000,-: een maatregel van 100,-; b. bij een benadelingsbedrag van 1.000,- tot 2.000,-: een maatregel van 200,-; c. bij een benadelingsbedrag van 2.000,- tot 4.000,-: een maatregel van 400,-; d. bij een benadelingsbedrag van 4.000,- of meer,-: een maatregel van 1.000,-. Is de maatregel van 1.000,- genoemd onder d echter hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende één maand. Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen Eerste lid Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van WWB. Dergelijke maatregelen kunnen derhalve alleen opgelegd worden aan cliënten of personen die dit worden of geweest zijn. In artikel 18, tweede lid van de wet wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus géén maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijv. een reïntegratiebedrijf of het CWI). Het is in dat geval wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, derde lid, van deze verordening). Aansluitend op het masterplan agressie van de gemeente Breda kan onder agressie worden verstaan iedere vorm van gedrag dat gericht is op het teweegbrengen van onlustgevoelens bij medewerkers van SAW dan wel op het welbewust toebrengen van schade. Het kan gepaard gaan met geweld of geweldsdreiging. De agressie staat in relatie tot de functie of het functioneren van de organisatie van SAW.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2004 | | pagina 121