Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 23333]
Dienst/afdeling: VSZ
De klant wordt gevraagd akkoord te gaan met het trajectplan voordat dit tot uitvoer wordt gebracht. Daarin is
ook opgenomen welke voorzieningen de klant worden geboden wat van de klant wordt verwacht.
Gesubsidieerde arbeid
De commissie is overtuigd van het belang om gesubsidieerde arbeid in Breda te behouden; zo mogelijk op het niveau
van 1 januari 2004. Gesubsidieerde arbeid is op de eerste plaats waardevol als opstapbaan. Daaraan is inherent dat
zo'n functie tijdelijk is. De maximale tijdsduur dient op voorhand bij alle partijen bekend te zijn, evenals de inspanningen
die door betrokkenen worden verricht om gedurende deze periode de kans op overstap naar reguliere arbeid te
vergroten.
Voor cliënten die erg ver van de reguliere arbeidsmarkt staan kan een gesubsidieerde arbeidsplaats bijdragen aan het
voorkomen van sociaal en economisch isolement.
Het is redelijk als van de werkgevers een bijdrage wordt verwacht voor een gesubsidieerde plaats. Het is echter mogelijk
dat (m.n. kleine) non-profitorganisaties deze bijdrage niet volledig kunnen opbrengen, waardoor hun activiteiten onder
druk kunnen staan. Als de gemeente het behoud daarvan waardevol vindt, kan een aanvullende subsidie worden
toegekend, die echter wel ten laste zal moeten komen van het begrotingsprogramma waaronder de bedoelde activiteiten
vallen.
Gesubsidieerde arbeid zou daarnaast ook voor de profit-sector mogelijk moeten zijn.
Politiek en maatschappelijk gaat veel aandacht uit naar gesubsidieerde arbeid.
Met de invoering van de WWB vervallen alle landelijke regelingen hieromtrent. Het staat de gemeente vrij
om vormen van gesubsidieerde arbeid te handhaven.
In het Bredase beleid blijft gesubsidieerde arbeid mogelijk, maar in een aangepaste vorm.
De essentie van wijzigingen in de gesubsidieerde arbeid is tweeledig.
1Op cliëntniveau is gesubsidieerde arbeid geen (eind-)doel op zichzelf meer, maar een middel in een
reïntegratietraject voor het bereiken van algemeen geaccepteerde arbeid. Hierdoor is gesubsidieerde
arbeid altijd tijdelijk, omdat in de WWB een voorziening alleen mag worden ingezet mits het gericht is op
het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.
2. Gesubsidieerde arbeid is niet meer gratis voor werkgevers. Doordat werkgevers altijd een deel van de
werknemerskosten voor eigen rekening moeten nemen, wordt een maximale aandacht gegarandeerd
voor de arbeidsproductiviteit van de werknemer. De werkgever heeft er immers een direct belang bij dat
de werknemer goed presteert. Dit verhoogt de kans op doorstroom.
Uit onderzoek is gebleken dat alles wat gratis is - dus ook werknemers die niets kosten - niet op waarde
wordt geschat.
Er is een onderscheid gemaakt tussen werkgevers die volledig afhankelijk zijn van subsidie, en organisaties
die beschikking hebben over een eigen budget met bijbehorende keuzevrijheid. Dit betekent dat voor
werkgevers in de sectoren, maatschappelijk, sociaal cultureel werk en cultuur loonkostensubsidie mogelijk is
tot 100% van het minimumloon. Werkgevers in andere sectoren kunnen in de eerste twee jaar tot 90% van
het minimumloon ontvangen, in het derde jaar tot 50%. Werkgeverslasten evenals loon boven het
minimumloon komen niet voor subsidie in aanmerking.
Daarnaast is er een verschil in opstapbanen en vangnetbanen. Opstapbanen duren maximaal 1 jaar en zijn
bedoeld voor mensen die 6, respectievelijk 12 maanden werkloos zijn, en voor de doelgroepen jongeren,
ouderen en arbeidsgehandicapten.
Vangnetbanen zijn bedoeld voor mensen die 2 jaar werkloos zijn. Hun afstand tot de arbeidsmarkt is zo
groot dat een langduriger inzet van gesubsidieerde arbeid nodig is. Deze inzet is bepaald op 2 jaar en indien
daarna het reïntegratietraject dat noodzakelijk maakt te verlengen tot maximaal 3 jaar. Hiermee wordt ook
aansluiting gevonden bij de Flexwet. Daarin is bepaald dat personen na een periode van 36 maanden met
een tijdelijke arbeidsovereenkomst een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden
aangeboden.
Doelgroepen
Eerder is gesproken over maatwerk; over een passend begeleidingsaanbod aan alle cliënten en over het belang van een
individuele toetsing binnen niet al te strak geformuleerde regels. Het individu staat dus centraal. Binnen die gedachte is
het onwenselijk om vooraf doelgroepen te definiëren en per doelgroep een werkwijze vast te stellen. De evenwichtige
aanpak die de wetgever voorschrijft komt tot uitdrukking als degene die meer aandacht nodig hebben, deze ook krijgen.
De commissie is er zeker geen voorstander van als de inspanningen van de gemeente voor cliënten met een korte
afstand tot de arbeidsmarkt ten koste gaat van de aandacht voor de degenen die al langdurig een uitkering ontvangen.
Bij het vaststellen van een begeleidingsaanbod zijn de leeftijd van de cliënt, de zorgtaken die deze wellicht vervult en de
beschikbare arbeid indicatoren.