maximumbedrag. De uiteindelijke vastgestelde tegemoetkoming kan wel lager, maar nooit hoger zijn
dan het bedrag dat is vermeld in de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag
vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze
bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de
subsidie lager worden vastgesteld als:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van
juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou
hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te
weten.
Het derde lid van artikel 4:46 luidt: 'Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de
werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid
niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking
genomen'.
Artikel 4.2 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming.
Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de
gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wk (zie
ook de toelichting bij artikel 6.1). Zoals in de toelichting op artikel 3.7. is aangegeven wordt er naar
gestreefd om de uitbetaling en administratie zo te organiseren dat het ontstaan van verrekeningen
voorkomen wordt. Overigens zijn de bepalingen over terugvordering uit de WWB van toepassing voor
de gemeente.
Artikel 5.1 inlichtingenplicht
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met
derde lid van de wet.
Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of
gastouderbureau. Deze bepaling luidt: 'De houder verstrekt desgevraagd aan het college van
burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op
de tegemoetkoming van belang zijn'.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
1. het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;
2. er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een
tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming
heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het
vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag
terugvorderen. Ook is het mogelijk om hiernaast een bestuurlijke boete op te leggen aan de
betreffende ouder of partner.
Artikelen 6.1 Het register
In de wet is opgenomen dat de gemeente zorgt voor een openbaar toegankelijk register waarin alle
kindercentra zijn opgenomen die zich daartoe aangemeld hebben. Na ontvangst van de melding wordt
de toezichthouder (lees; de GGD) door de gemeente geïnformeerd, die vervolgens nagaat of de
Versie raadsvoorstel
15