Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: 23682] Dienst/afdeling: JP 7. 5.3. Aanlegvergunningenstelsel. Het gaat te ver volgens reclamanten om bij de aanlegvergunning geen rekening te houden met het feit of de genoemde waarden wel of niet aanwezig zijn. Hiermee wordt het afwegingskader bevroren. Dit is voor reclamanten onaanvaardbaar. Bovendien gaan zij er van uit dat het 1e en 2e afwegingsaspect in 5.3.1door de ondernemer zelf zijn afgewogen en de gemeente dit niet ook weer hoeft te doen. Verder gaat het reclamanten te ver om boom- en sierteelt te omschrijven als opgaand houtgewas in relatie tot de openheid zonder hoogtemaat. Voorschriften. 1. Art. 4. Leidingen zones. Het dieper wortelen dan 30 cm is verboden gesteld. Verzoeken dit te wijzigen en alleen op te nemen voor hoog opgroeiend houtgewas. Dit is volgens reclamanten ook de bedoeling van de leidingbeheerder. 2. Art. 6. Agrarisch bouwvlak. Verzoeken de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde te verhogen tot 4 meter (lid II, 7). Dit is vooral belangrijk voor teeltondersteunende voorzieningen. Bovendien moet ook binnen een agrarisch bouwvlak B een teeltondersteunende voorziening van 1000 m2 gebouwd kunnen worden (lid II, 5). De vrijstellingsregeling voor teeltondersteunende voorzieningen dient uitgebreid te worden tot maximaal 5000 m2. De eis inzake continuïteit gaat reclamanten te ver in deze. Adequate dan wel doelmatige bedrijfsvoering volstaat volgens reclamanten als voorwaarde (lid III, 2). Maximale grootte bouwvlakken moeten aangepast worden aan het Streekplan. Verzoeken voorts de continuïteitseis weg te laten omdat dit veel te vergaand zou zijn. Stellen voor als eis een doelmatige bedrijfsvoering op te nemen (lid IV, 1). Bij nadere eisen missen reclamanten specifiek agrarische aspecten (lid V). 3. Art. 7. De uitzondering voor wandelkappen en stellingteelt in gebied openheid dient te vervallen. Dit past in het provinciale beleid voor gebieden met meerwaarde (lid III). Verzoeken verder hierin een mogelijkheid op te nemen voor kamperen bij de boer in een zone van bijvoorbeeld 50 meter rond het bouwvlak om van deze vorm van verbreding gebruik te kunnen maken ook als het bouwvlak vol is gebouwd. 4. art. 8 Stellen voor de wijzigingsbevoegdheid voor wijziging tot natuurgebied en landschapselementen pas mogelijk te maken als overeenstemming bestaat met de eigenaren/gebruikers. 5. Art. 11De nieuwe landschapselementen krijgen niet de aanduidingvrij groen en reclamanten vinden dit een ernstige tekortkoming. Stelsel van aanlegvergunningen dient hierop te worden aangepast in de zin dat het rooien en vellen van houtgewas met die kwalificatie niet aanlegvergunningplichtig is. 6. Art. 20. Aanlegvergunningenstelsel. Reclamanten verzoeken de hoogte voor teeltfolies te wijzigen in "lager dan 1,50 meter" en verzoeken deze activiteiten in het AL gebied rechtsreeks toe te staan en niet te binden aan een vergunningenstelsel. Er zijn vanwege het tijdelijke en omkeerbare karakter van deze voorzieningen geen negatieve effecten te verwachten. Voorzover de grond in het ALN gebied een agrarisch gebruik kent is het onjuist om genoemde activiteit als strijdig aan te merken. Via een aanlegvergunningvereiste zouden individuele aanvragen op hun merites kunnen worden beoordeeld, (lid I, 4). Om misverstanden te voorkomen wordt voorgesteld de term heesters uit activiteit 6 te schrappen. Stellen verder voor bij activiteit 7 gelijk de hoogtemaat op te nemen van bijvoorbeeld 2,50 meter en als tekst tussen te voegen "hoogopgaand". Kunnen verder in dit kader niet instemmen met de strijdigheid van deze activiteit in het AL- en ALN-gebied. Moet sprake kunnen zijn van afweging dus liever verbinden aan een aanlegvergunningenstelsel. Zien geen toegevoegde waarde aan activiteit 9 het scheuren van grasland voor graslandverbetering. Valt volgens reclamanten onder normaal agrarisch beheer. Dit voorschrift leidt tot veel administratieve en bureaucratische rompslomp en kosten en onduidelijkheid. Beoordeling. Binnen de mogelijkheden die het landelijke gebied van Teteringen biedt zijn aan de agrarische sector mogelijkheden geboden. Dat hieruit de indruk ontstaat dat de agrarische sector een lagere prioriteit heeft gekregen dan de natuur kunnen wij als gemeente begrijpen. De in het gebied aanwezige waarden en de visie hierop vanuit het Streekplan 2002 nopen ertoe het gebied op deze manier te bestemmen. 1. De keuze om een groter gebied als Groene Hoofdstructuur te bestemmen is in de toelichting onderbouwd. De gemeente baseert deze keuze op de volgende argumenten. -4-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2004 | | pagina 38