De heer Kiijn licht toe dat de betreffende negentig meter zijn eigendom is en dat er geen enkele
erfdienstbaarheid op rust.
Mevrouw Van den Berg geeft aan dat eigendom de openbaarheid van een weggedeelte niet in de
weg kan staan. Het weggedeelte is immers officieel bestempeld tot openbare weg.
De heer Klijn vraagt de gemeente naar de reden voor de plaatsing op de Wegenlegger. Voorts wordt
opgemerkt dat zijns inziens daarvoor altijd toestemming van de eigenaar nodig is.
Mevrouw Van den Berg antwoordt dat de Wegenlegger dateert uit de tijd van de totstandkoming van
de Wegenwet. Het is zodoende niet te achterhalen waarom het gedeelte op de Wegenlegger is
gekomen. Het is maar de vraag of dit nog relevant is.
De rapporteur vraagt aan mevrouw Van den Berg waarom een weggedeelte, waarvan duidelijk is dat
men er vrijwel geen gebruik van maakt, niet aan de openbaarheid mag worden onttrokken. Er blijkt
geen noodzaak te zijn het betreffende deel openbaar te houden. Gevraagd wordt of de bestaande
wandelroute niet voldoende is. Ook is duidelijk dat Brabant Landschap binnen nu en afzienbare tijd,
gelet op het ontstaan van bepaalde rechten, actie moet ondernemen om het aansluitende sluippaadje
definitief af te sluiten. Aan de negentig meter van de heer Klijn wordt straks feitelijk iedere noodzaak
voor openbaarheid ontnomen. Is er wellicht aanleiding om, gelet op voorgaande, de zaak in
heroverweging te nemen en alsnog te besluiten het gedeelte aan de openbaarheid te onttrekken?
Opgemerkt wordt dat de raadscommissie heeft aangegeven dat het besluit tot stand is gekomen
vanwege het algemeen belang bij het openhouden van het gedeelte. Het is maar de vraag of dit
argument voldoende onderbouwd is. In de periode gelegen tussen de behandeling in de
raadscommissie en de besluitvorming door de gemeenteraad is van de directeur van Brabants
Landschap een brief ontvangen welke geen ruimte laat voor twijfel over de mening van Brabants
Landschap, te weten het zo spoedig mogelijk afsluiten van het sluippaadje en ter ondersteuning
daarvan het weggedeelte van de heer Klijn. In het raadsbesluit wordt de betreffende brief echter
afwijkend geciteerd waardoor de indruk zou kunnen ontstaan dat de gemeenteraad niet geheel juist is
geïnformeerd en wellicht daardoor op het verkeerde been is gezet en daardoor heeft gekozen het
raadsvoorstel te volgen. In het raadsvoorstel staat immers duidelijk aangegeven dat Brabants
Landschap het gebruik van het sluippaadje door wandelaars toestaat.
Mevrouw Van den Berg geeft aan dat de betreffende brief als stuk was bijgevoegd en dat juist met
het nemen van het besluit gewacht is totdat de reactie van Brabants Landschap binnen was.
De rapporteur merkt op dat de mening van Brabants Landschap desondanks in zijn geheel niet
doorklinkt in het advies van het college aan de raad. Voorts wordt gevraagd of het vaststaand
gemeentelijk beleid is om mogelijke precedentwerking op dit gebied te voorkomen.
Mevrouw Van den Berg benadrukt dat wel degelijk rekening is gehouden met het advies van
Brabants Landschap. Voor de gemeente Breda is essentieel gebleken het feit dat het er niet toe doet
of een weg nu doodlopend is of niet omdat men vrij is om een dergelijke weg wel of niet te gebruiken.
Voor wat betreft de precedentwerking wordt aangegeven dat dit argument niet doorslaggevend is
geweest en dat met name het argument van het behoud van de weg ten behoeve van het algemeen
belang van doorslaggevende betekenis is geweest. Met betrekking tot de suggestie om aan het
genoemde stuk van vijftien meter van de heer Stoof een nieuwe uitweg te realiseren wordt opgemerkt
dat dit een vrij ingrijpende operatie wordt.
De heer Wallis vraagt de heer Klijn of deze bereid is de heer Stoof een recht van overpad of iets
dergelijks te geven voor het gebruik van het betreffende weggedeelte.
De heer Klijn antwoordt daartoe niet bereid te zijn. De koopakte is daarin duidelijk en er is absoluut
geen noodzaak voor de heer Stoof om van het gedeelte gebruik te kunnen maken. Voorts wordt
opgemerkt dat het geschil inmiddels is uitgegroeid tot een ordinaire burenruzie.
besprokene heeft toe te voegen, dit blijkt niet het
De voorzitter vraagt of iemand
geval, waarna hij de hoorzitting