Afdeling IV Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Parkeerverordening Breda 2005
Artikel 18 Verbodsbepaling gebruik parkeerapparatuurplaats en -apparatuur
1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere wijzen dan wel met andere munten
dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.
2. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts
tegen betaling is toegestaan:
a) een (motor)voertuig te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet
onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld.
b) Een (motor)voertuig geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de
parkeertermijn is verstreken.
3. Het in het tweede lid vervatte verbod geldt niet wanneer aan de eigenaar of houder van het
motorvoertuig een vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende
parkeerapparatuurplaatsen, het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van een vergunning en niet
gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.
4. Het in het tweede lid vervatte verbod is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond
van de vigerende parkeerbelastingverordening naheffingsaanslagen worden opgelegd wegens het niet
betalen van verschuldigd parkeergeld.
Artikel 19 Nadere regels college
1Het college kan nadere regels stellen ter nadere uitwerking van het bepaalde in deze verordening
2. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 8 kan het college in bijzondere gevallen
vergunning verlenen aan andere dan de in deze artikelen genoemde categorieën.
Artikel 20 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste
twee maanden of geldboete van de eerste categorie.
Artikel 21 Opsporingsambtenaren
1. Met de opsporing van overtredingen van deze verordening, zijn de in artikel 142 van het Wetboek van
strafverordening genoemde opsporingsambtenaren belast.
2. Voorts zijn met het toezicht op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast
de door het college aangewezen personen.
Artikel 22 Overgangsbepalingen
1. Vergunningen en ontheffingen welke zijn verleend krachtens de "Parkeerverordening Breda 1999" blijven
tot een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
2. Voorschriften en beperkingen - hoe ook genaamd- opgelegd krachtens de "Parkeerverordening Breda 1999"
blijven tot een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
3. Besluiten van het college, gebaseerd op de "Parkeerverordening Breda 1999" blijven, indien en voor zover
de bepalingen krachtens deze besluiten zijn genomen ook zijn vervat in deze verordening, van kracht tot de
termijn waarvoor zij zijn genomen is verstreken of totdat zij zijn ingetrokken.
4. Indien voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe
ook genaamd op grond van de "Parkeerverordening Breda 1999" is ingediend en voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de
overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
5. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste
lid, dan wel een voorschrift of beperking zoals genoemd in het tweede lid, of een besluit zoals genoemd in
het derde lid, dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 25 is ingekomen, wordt beslist met toepassing van
de "Parkeerverordening Breda 1999".