Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 24526]
Dienst/afdeling: CAJZ
Door reclamant wordt verzocht dit bedrag van fl. 200.000,-
90.756,04), vermeerderd met de wettelijke rente en deskundigenkosten te vergoeden.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te
worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een
belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal
lijden. Hiertoe dienen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling de beweerdelijk schadeveroorzakende
planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime.
Hierbij wordt in aanmerking genomen de maximale invulling van de planologische mogelijkheden,
ongeacht of realisering ervan heeft of zou hebben plaatsgevonden.
De schade moet voorts rechtstreeks verband houden met de planologische maatregel. Het moet ook
schade zijn, waarvan het niet redelijk is om deze ten laste van de belanghebbende te laten.
Sinds 15 januari 2003 (BR 2003, p. 237) aanvaardt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State dat een aanspraak op vergoeding van planschade reeds kan ontstaan peildatum) vanaf het
moment dat een schadeveroorzakend besluit als bedoeld in artikel 49 WRO rechtskracht verkrijgt, en niet
pas vanaf het moment dat een dergelijk besluit onherroepelijk is geworden.
In casu dient een vergelijking te worden gemaakt tussen het regime van het partiele uitbreidingsplan in
onderdelen "Wolfslagtiend" en het bestemmingsplan "Breda-Zuid".
Het bestemmingsplan Breda-Zuid is door de gemeenteraad vastgesteld in zijn vergadering van 22
oktober 1998 en door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant (gedeeltelijk) goedgekeurd bij besluit van
8 juni 1999. De onthouding van goedkeuring had geen betrekking op het in casu relevante plangedeelte.
Bij besluit van 14 november 2000 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het
bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
In dit plan zijn de gronden van belanghebbende ter plaatse van de woning en de directe omgeving
daarvan (het betreft twee gedeelte en van het perceel sectie D, nr. 2683) bestemd tot "Woongebied",
bedoeld voor wonen met de daarbij behorende gebouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, tuinen en erven, garageboxen, alsmede de voorzieningen zoals woonstraten, voet- en fietspaden,
groen-, parkeer-, en recreatieve voorzieningen. In het hoofdgebouw is de uitoefening van een aan huis
gebonden beroep in beginsel toegestaan.
De omliggende (overige) gronden van belanghebbende zijn thans bestemd tot "Natuurgebied", bedoeld
voor de instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en
ecologische waarden, alsmede voor bestaande wegen. Ter plekke mogen uitsluitend bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte van 2 m1.
Behoudens voor normaal onderhoud en beheer zijn aanlegvergunningen nodig voor onder meer
bepaalde graafwerkzaamheden, het aanbrengen en rooien van houtgewas en het aanbrengen van
oppervlaktevehardingen.
Voorheen gold het partiële uitbreidingsplan Wolfslagtiend. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad
op 17 januari 1962 in onderdelen vastgesteld. Vervolgens is dit plan op
14 augustus 1963 door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant goedgekeurd en nadien onherroepelijk
geworden.
In dit bestemmingsplan waren de gronden van reclamant ter plaatse van de woning en de directe
omgeving daarvan bestemd tot "Agrarische doeleinden A", terwijl de overige gronden de bestemming
"Agrarische doeleinden B" droegen. Op de tot "Agrarische doeleinden A" bestemde gronden waren
uitsluitend woningen en andere gebouwen toegestaan ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
Hiervoor was wel een bouwperceel van minimaal 1 ha vereist met een minimale breedte van 60 m1,
terwijl tot het bedrijf een stal of schuur van minstens 300 m3 moest behoren.
Op de gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden B" was geen bebouwing toegestaan.
Met ontheffing waren echter niet permanente agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan, geen woningen
zijnde, alsmede ondergeschikte hulpgebouwtjes van lichte constructie.
Het plan kende zelf geen gebruiksvoorschriften. Daarom werkte de bepaling van artikel 352 van de
gemeentelijke bouwverordening hier aanvullend.
-2-