Toelichting
De Huisvestingswet bepaalt in artikel 2 dat de gemeenteraad een huisvestingsverordening kan
vaststellen indien de raad het noodzakelijk acht om regels te stellen met betrekking tot wijziging van
de woonruimtevoorraad, als bedoeld in hoofdstuk III van de wet.
Artikel 33 van de wet geeft de mogelijkheid om het splitsen van een recht op een gebouw in
appartementsrechten, als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van Boek 5 van het Burgerlijk
Wetboek, te binden aan een vergunning van burgemeester en wethouders indien één of meer
appartementsrechten het gebruik van één of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte
omvatten of zal gaan omvatten. De verordening moet volgens artikel 34 van de wet de weigerings- en
aanhoudingsgronden aangeven. Deze gronden en regels mogen alleen betrekking hebben op:
de samenstelling van de woonruimtevoorraad;
het voorkomen van belemmeringen van de stadsvernieuwing;
de indeling van de woonruimte;
de staat van onderhoud.
Het Huisvestingsbesluit geeft aldus een limitatieve opsomming van de weigerings- en
aanhoudingsgronden, mits deze zijn opgenomen in de verordening. Deze verordening heeft al de
weigerings- en aanhoudingsgronden die tot de limitatieve opsomming behoren, opgenomen.
De raad kan in de verordening aangeven waarvoor een splitsingsvergunning nodig is. Deze
verordening is van toepassing op gebouwen, bevattende woonruimte. De splitsingsvergunning is dus
niet nodig indien een recht op een gebouw dat bijvoorbeeld als kantoor in gebruik is en verbouwd zal
worden tot woonruimte, gesplitst wordt in appartementsrechten woonruimte betreffende. Als regel zal
in dergelijke gevallen een bouwvergunning nodig zijn, zodat-via de toetsing aan de eisen van het
Bouwbesluit voor nieuwbouw, het vereiste kwaliteitsniveau wordt bereikt. Tevens kunnen in de
verordening grenzen worden gesteld aan de huurprijs. In artikel 5 van deze verordening is daarvan
gebruik gemaakt met het oog op de weigerings- en aanhoudingsgrond 'samenstelling van de
woonruimtevoorraad'.
Bij splitsing van een recht op een gebouw kan het zijn dat de staat van onderhoud van het gebouw te
wensen overlaat. Bij het zogenaamde 'uitponden van appartementen', bestaat het risico dat
onvoldoende zeker is dat het onderhoudsniveau voldoende is en blijft. Dit is ongewenst met het oog
op de kwaliteit van de woonruimtevoorraad en de positie van woningzoekenden die zijn aangewezen
op het deel van de woonruimtevoorraad waartoe de uitgeponden woonruimten behoren.
Tevens kan splitsing de stadsvernieuwing bemoeilijken en de gewenste woonruimtevoorraad negatief
beïnvloeden. Als er sprake is van een stadsvernieuwingsgebied, dan is het ongewenst dat de
plannen, en eventueel gemaakte afspraken worden doorkruist door een onverwachte splitsing van een
recht op een gebouw. Evenmin is het gewenst dat de samenstelling van de woningvoorraad, zoals
omschreven in beleidsnota's, zoals de 'Nota perspectief Wonen' door splitsing op ongewenste wijze
wordt beïnvloed.
Het kan zijn dat het bestemmingsplan zich verzet tegen splitsing van een recht op een gebouw,
bijvoorbeeld indien het bestemmingsplan bepaalt dat erop een bepaald perceel maar één woning
mag zijn. Na de splitsing zijn er echter meerdere woningen op dat perceel. De Huisvestingswet
bepaalt dat de aanvraag om een splitsingsvergunning dan tevens moet worden aangemerkt als een
verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan. De afgifte van een splitsingsvergunning houdt niet in
dat daarmee de benodigde planologische vrijstelling ook zal worden verleend. Wordt er met
splitsingsvergunning maar zonder vrijstelling van het bestemmingsplan gesplitst dan heeft de
gemeente de mogelijkheid om daartegen op te treden door middel van handhaving van het
bestemmingsplan (aanschrijving, onder het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een
last onder dwangsom).
Is er strijd met het bestemmingsplan en wordt een planologische vrijstelling geweigerd, dan zal ook
een bouwvergunning - indien nodig - geweigerd moeten worden. Naast een toets aan het
bestemmingsplan moet een aanvraag om bouwvergunning ook worden getoetst aan de bepalingen
van het Bouwbesluit en de bouwverordening, terwijl tevens moet worden voldaan aan redelijke eisen
van welstand. Nu de wetgeving geen koppeling kent tussen enerzijds de splitsingsvergunning en
anderzijds de bouwvergunning betekent dit niet dat als de ene vergunning wordt verleend, mag
worden aangenomen dat ook de andere vergunning zal worden verleend.
5