Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: 26155] Dienst/afdeling: CAJZ Betreft: Inleiding Voorstel Motivering/Toelichting Agendapuntnummer: 1e Aantal bijlagen: Bezwaarschrift van J.J.H.P. van der Poll en acht anderen, waaronder Staatsbosbeheer regio Zuid, tegen het vestigen van een voorkeursrecht op percelen in het gebied Bavel Oost. Op 21 december 2004 besloot het college van burgemeester en wethouders van Breda (college) om de gemeenteraad van Breda (raad) een voorstel te doen tot het vestigen van een voorkeursrecht op percelen in het gebied Bavel-Oost. Op 3 februari 2005 is overeenkomstig dit het voorstel besloten. Bij brieven van 10, 15, 16, 17, 19, 21 en 29 januari, 9 februari, 17 en 25 maart 2005 maakten J.J.H.P. van der Poll en anderen hiertegen bezwaar. Conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften het bezwaarschrift van Staatbosbeheer regio Zuid kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, de overige bezwaren ongegrond verklaren en het bestreden besluit in stand laten. Ontvankelijkheid Alle bezwaarschriften zijn tijdig ingediend, met uitzondering van het bezwaarschrift van Staatsbosbeheer regio Zuid. Bij brief van 26 april 2005 heeft Staatsbosbeheer te kennen gegeven dat de reden voor termijnoverschrijding is gelegen in het feit dat vanwege de complexe afweging met betrekking tot andere publieke en maatschappelijke organisaties meer tijd nodig was. Gelet op deze motivering kan de genoemde termijnoverschrijding niet verschoonbaar worden geacht. Om die reden is het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk. Om deze reden is van het horen van Staatsbosbeheer regio Zuid afgezien. Het bezwaarschrift van A.M. van de Logt is op 18 maart 2005 ontvangen. De heer van de Logt heeft telefonisch laten weten geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord Inhoudelijk Over de bezwaren kan het volgende worden opgemerkt. - ontbreken planologische noodzaak omdat er al een woonbestemming geldt Voorgenomen beter of intensiever gebruik van gronden Wordt ook als van de geldende bestemming afwijkend gebruik beschouwd. Volgens de wetsgeschiedenis (TK 1976-1977, 13 713, nr. 9. p. 6) behoeft de formule uit artikel 2, tweede lid, van de Wvg inzake de afwijkende toekomstige bestemming geenszins zo beperkt te worden opgevat, dat de voorkeursregeling alleen tot toepassing zou kunnen komen wanneer sprake is van een bestemming voor wezenlijk andere gebruiksvormen. Ook wanneer die bestemming voorziet in een vergelijkbaar maar beter of intensiever gebruik van het bestaande, zal geredelijk van 'afwijkend' gebruik kunnen worden gesproken. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak verwijst in haar uitspraak van 8 maart 1999, No. H01.98.1463, naar deze wetsgeschiedenis. In latere uitspraken verwijst de Afdeling naar deze uitspraak. - ontbreken duidelijkheid over planologische ontwikkeling In de eerste fase van ruimtelijke planvorming kan de toegedachte bestemming op perceelsniveau nog niet vaststaan. Er is immers nog geen ontwerp-bestemmingsplan voorhanden waaruit die duidelijkheid blijkt. Het gemeentebestuur zal er in de praktijk dan ook niet aan ontkomen bij de omschrijving van de toegedachte bestemming een vrij algemene en abstracte formulering te hanteren. Indien met het vestigen van het voorkeursrecht zou moeten worden gewacht totdat een per perceel uitgewerkte bestemming voorhanden is, zouden de doelstellingen van het voorkeursrecht niet kunnen worden gerealiseerd. Aan de toepassing van artikel 8 van de Wvg is derhalve inherent dat van de toekomstige bestemming nog slechts een globaal beeld bestaat. -1-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2005 | | pagina 44