Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 26539]
Dienst/afdeling: CAJZ
schadevergoeding. In overleg met partijen heeft de commissie het raadsbesluit van 10 maart 2005
aangemerkt als verweerschrift ten behoeve van de op het bezwaarschrift van 11 oktober 1999 te nemen
beslissing en het "bezwaarschrift" van 19 april 2005 als daarop ingediende productie. De commissie zal
de raad adviseren zijn beslissing van 10 maart 2005 te herroepen en daarvoor de thans te nemen
beslissing in de plaats te stellen.
Bezwaren
Reclamant voert als bezwaar - samengevat- aan:
a. het raadsbesluit is gebaseerd op een advies van SAOZ, waarin de waarde van het woonhuis van
reclamant naar de peildatum van 6 oktober 1997 wordt gesteld op 238.000,-. Reclamant legt
een taxaat over van adviesbureau De Bont, waarin de woning per peildatum 12 juli 1999 wordt
gesteld op 345.000,-;
b. de peildatum voor de schadebeoordeling dient niet van 6 oktober 1997, de datum waarop het
bestemmingsplan "Buitengebied 1996" in werking trad, maar van 12 juli 1999, de datum dat
genoemd bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, te worden uitgegaan;
c. ten onrechte komt de raad, op advies van SAOZ, op een bedraq van 14.000,-. Gelet op de
ernst van de planologische mutatie ligt, uitgaande van de door reclamant bedoelde peildatum een
bedrag van 34.000, - in de rede.
Juridisch kader
Artikel 49 WRO
De commissie oordeelt de onder a. en b. vermelde bezwaren niet gegrond. Mét de raad is de commissie
van oordeel dat, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling (vgl. o.m. ABRS 15 januari 2003,
Heerde en Tynaarlo), voor de peildatum, waarnaar de eventuele schade wordt bepaald, uitgegaan moet
worden van de datum waarop de litigieuze planmaatregel rechtskracht heeft verkregen (rechtsgeldig is
geworden). Niet betwist wordt dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1996", waarop het verzoek om
schadevergoeding is gebaseerd, is vastgesteld op 23 december 1996, gedeeltelijk is goedgekeurd op 3
juli 1997 en in werking getreden is op of omstreeks 6 oktober 1997. Niet ten onrechte heeft de raad, zich
ten deze baserend op het advies van de SAOZ, deze datum van 6 oktober 1997 als peildatum voor de
bepaling van de eventuele schade gehanteerd. De stelling van reclamant dat bedoelde jurisprudentie
alleen betrekking heeft op de situatie dat een door het gewijzigde bestemmingsplan benadeelde eigenaar
zijn woning verkocht in de periode dat het bestemmingsplan van kracht, maar nog niet onherroepelijk
was, vindt naar het oordeel van de commissie in die jurisprudentie geen steun.
Aan het door reclamant overgelegde taxatierapport van drs. P.H.C. de Bont te UIvenhout waarin de vrije
onderhandse verkoopwaarde van het pand van reclamant wordt bepaald naar peildatum 12 juli 1999 (de
datum van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan) kan alleen al omdat hierin van een
andere peildatum is uitgegaan, geen betekenis worden toegekend. Hiernaast merkt de commissie op dat,
zoals door de SAOZ in haar advies van januari 2005 nader is beargumenteerd, het bij de bepaling van
een eventuele waardevermindering minder om de vrije onderhandse verkoopwaarde gaat als wel om een
planologische vergelijking van de "oude" en "nieuwe" bebouwings - en gebruiksmogelijkheden van het
betreffende perceel, waarbij het waardepeil niet meer dan een richtinggevende aanwijzing is.
Evenmin gegrond oordeelt de commissie het bezwaar onder c. dat de impact van de planologische
mutatie zou moeten worden aangemerkt als een "zeer ernstig geval" dat een vergoeding van 10% van
de waarde per peildatum zou rechtvaardigen. De commissie merkt op dat de raad zich bij zijn besluit om
een vergoeding van 14.000,- toe te kennen heeft laten adviseren door de Stichting SAOZ. Deze
Stichting geldt voor de gemeente Breda als een terzake deskundige en bestendige adviesrelatie. Naar
het oordeel van de commissie is de aan het advies van de SAOZ ten grondslag liggende gedachtegang
voldoende duidelijk en controleerbaar en biedt het advies voldoende basis voor besluitvorming. Nu door
reclamant geen tegen advies is overgelegd, laat staan een advies waaruit zou blijken dat het SAOZ-
advies onzorgvuldig is tot stand gekomen of anderszins gebreken vertoont en de commissie ook
ambtshalve geen tekortkomingen in het advies zijn gebleken, ziet de commissie geen aanleiding van dit
Inhoudelijk
-2-