Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 27534]
Dienst/afdeling: CAJZ
Nogmaals wijzen reclamanten op de schade, die zij als gevolg van de gewijzigde planologische regimes
(de opeenvolgende bestemmingsplannen "Heilaar-Steenakker 1992", "Heilaar-Steenakker, herziening
1998", HSL-A16 Breda" en de verleende vrijstelling ex artikel 19 van de WRO) hebben geleden. Voorts
wordt aangevoerd dat de toegekende vergoedingen te laag zijn en onbegrijpelijk in het licht van de door
de raad voor vergelijkbare panden toegekende vergoedingen.
Reclamant Van den Broek wijst hierbij op de voor de panden Liesboslaan 20 en 26 toegekende bedragen
van 10.000,- resp.€ 15.000,-. Reclamante Kapteijn-Havermans wijst eveneens op de vergoedingen
voor de panden Liesboslaan 26 en 22 10.000,-), terwijl reclamante Rapp-Havermans wijst op de
vergelijkbaarheid met het pand Liesboslaan 26.
Door meerdere reclamanten wordt gewezen op het raadsbesluit van 15 juli 2004, waarbij de raad, op
advies van de Stichting SAOZ ten behoeve van het perceel Liesboslaan 26 een vergoeding van
15.000,- heeft toegekend. Het betreft een punt dat ook in het kader van de beoordeling van de schade
door de Johan van Oldenbarnevelt Stichting aan de orde is geweest. Laatstgenoemde stichting heeft
zich daarbij op het standpunt gesteld dat ten opzichte van de SAOZ sprake is van een andere
beoordeling van de feiten. Tijdens de hoorzitting is hieraan door de gemeentelijke vertegenwoordiger
toegevoegd dat de deskundigen SAOZ resp. Johan van Oldenbarnevelt Stichting weliswaar een andere
opbouw van advisering kennen, maar dat de beoordelingsmethodiek als zodanig niet verschilt. De
betreffende gemeentelijke vertegenwoordiger sluit echter niet uit dat in het geval van het pand
Liesboslaan 26, de Johan van Oldenbarnevelt Stichting tot een lager bedrag zou zijn gekomen.
Ook de commissie sluit niet uit dat in dit geval de SAOZ tot een interpretatie van de feiten kan zijn
gekomen die een andere is dan die van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting. De commissie tekent
hierbij aan dat het vaststellen van een planschadevergoeding een complexe aangelegenheid betreft,
waarbij naast objectieve feiten soms niet te ontkomen valt aan een op de intuïtie en persoonlijke ervaring
van de deskundige gebaseerde waardering van de relevante feiten of omstandigheden. Dat de uitkomst
van een waardering van de planschade in dit opzicht voor een deel afhankelijk kan zijn van de
persoonlijke inzichten van betreffende adviseur met betrekking tot de waardering van de feiten, acht de
commissie dan ook niet onbegrijpelijk. De commissie ziet ook voor de raad geen verplichting aanwezig
om planschadeverzoeken gebaseerd op dezelfde bestemmingsplannen of andere planologische
maatregelen ook door dezelfde onafhankelijke deskundigen te doen beoordelen. Beslissend is uitsluitend
of het door de raad genomen besluit in overeenstemming is met de geldende voorschriften en de van
toepassing zijnde beginselen van behoorlijk bestuur. Het is vast beleid van de raad om zich terzake van
planschadevergoedingen te laten adviseren door daartoe aangewezen deskundigen. In de regel mag de
raad vervolgens vertrouwen op de expertise van de desbetreffende deskundige en kan hij zich beperken
tot onderzoek naar de vraag of het uitgebrachte advies op zorgvuldige wijze is tot stand gekomen of
anderszins niet zodanige gebreken bevat dat daarop geen behoorlijke besluitvorming kan worden
gebaseerd. De commissie is van oordeel dat door reclamanten weliswaar is gewezen op een mogelijk
vergelijkbare situatie van de hun betreffende panden met het pand Liesboslaan 26, maar niet hebben
aangetoond dat de door de Johan van Oldenbarnevelt Stichting uitgebrachte adviezen onzorgvuldig zijn
tot stand gekomen, dan wel dat daaraan zodanige gebreken kleven, dat de raad op basis van die
adviezen geen besluiten heeft mogen nemen.
Hierbij zij nog aangetekend dat door de gemeentelijke vertegenwoordiger ter hoorzitting is gesteld dat het
perceel Liesboslaan 26 maar zeer beperkt vergelijkbaar is met de andere percelen. De percelen aan de
Liesboslaan 18 t/m 32 variëren volgens deze zegsman nogal sterk qua grootte, ligging, bebouwing en
staat van onderhoud. Nu deze stelling door reclamanten niet bestreden is, gaat ook de commissie uit van
onvergelijkbare, althans niet gelijke situaties, zodat een beroep op enig gelijkheidsbeginsel ook om die
reden moet worden afgewezen.
Door reclamant Van den Broek is naast de beweerde vergelijkbaarheid met pand Liesboslaan 26 nog
gewezen op de vergelijkbaarheid van de panden Liesboslaan 18 en 20. Hoewel erkend wordt dat geen
sprake is van exact gelijke situaties versterkt dit zijn opvatting dat de toegekende planschadevergoeding
van 12.000,- verhoogd moet worden naar 25.000,-.
-4-