Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 27764]
Dienst/afdeling: PROG
Motivering/Toelichting
Consequenties
Conform uw richtlijnen moet het MER zich vooral richten op de volgende hoofdpunten:
1Er dient een onderbouwing te worden opgenomen van de behoefte aan woningen en
bedrijventerreinen (omvang en typen).
2. Het MER moet heldere doelen verwoorden voor ecologie, water, verkeer, leefmilieu en
Duurzaamheid.
3. Het MER moet een meest milieuvriendelijk alternatief weergeven waarbij rekening wordt gehouden met
de volgende elementen:
- optimalisering van de groenblauwe zones
- voorkomen van sluipverkeer
- een planologische opzet waarmee overlast (geluid e.d.) voor wonen beperkt wordt
- hoge duurzaamheidsambities
4. Het MER moet de effecten aangeven van de onderzochte alternatieven, waarbij in ieder geval aan de
orde moeten komen:
- de mate waarin het water als ordenend principe is toegepast, de invloed op het natuurlijk
watersysteem en de risico's op wateroverlast benedenstrooms (Breda)
- de opzet van de verkeersstructuur, de verwachte verdeling over de verschillende vervoerswijzen, de
kwaliteit van de verkeersafwikkeling en de effecten van verkeer (geluid, hinder, veiligheid,
barrièrewerking)
- de (nieuwe) landschapsstructuur, met name omvang en kwaliteit van de groenblauwe zones.
5. Er moet een zelfstandig leesbare, duidelijke samenvatting worden opgenomen die duidelijk is voor
burgers en geschikt is voor de bestuurlijke besluitvorming.
Uit de beoordeling van het milieueffectrapport blijkt dat aan de richtlijnen voldoende is tegemoetgekomen.
Ook aan de wettelijke eisen van artikel 7.10 Wet milieubeheer is voldaan. Gezien deze bevindingen kan
geconcludeerd worden dat het MER Breda Oost Bedrijventerreinen en Woningbouw aanvaardbaar is.
Het bevoegd gezag moet bij de vaststelling van de bestemmingsplannen (of art. 19 procedures) rekening
houden met alle gevolgen die de ontwikkeling van Breda Oost voor het milieu kan hebben. De Wet
milieubeheer geeft in de artikelen 7.35 en 7.37 expliciet aan wat er met de resultaten van een MER moet
gebeuren:
Art. 7.35 Wm geeft aan dat het bevoegd gezag bij het nemen van het m.e.r.-plichtige besluit (in dit
geval het bestemmingsplan) rekening houdt met alle gevolgen die de activiteit waarop het besluit
betrekking heeft, voor het milieu kan hebben;
Art. 7.37 Wm bepaalt vervolgens dat er in de motivering van het m.e.r.-plichtige besluit in ieder geval
moet worden vermeld:
de wijze waarop rekening is gehouden met de in het milieu-effectrapport beschreven gevolgen
voor het milieu van de activiteit waarop het besluit betrekking heeft;
hetgeen is overwogen omtrent de in het milieurapport beschreven alternatieven;
hetgeen is overwogen omtrent terzake van het milieueffectrapport ingebrachte opmerkingen en
adviezen.
Indien de resultaten van het MER niet (voldoende) worden meegewogen in de besluitvorming dan wordt
niet voldaan aan de eisen uit de Wet milieubeheer en kunnen de besluiten over het bestemmingsplan op
basis van een motiveringsgebrek door de rechter worden vernietigd.
Concreet krijgt het MER een eerste vertaling in de art. 19 lid 1 procedure De Roosberg, dat in
voorbereiding is. In dit vrijstellingsbesluit moet worden weergegeven op welke wijze de resultaten van het
MER vertaald worden voor dit plan. Ook bij toekomstige planvorming moeten de resultaten van het MER
expliciet worden meegenomen.