Wijziging in de tekst van de Bouwverordening 1993
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Vervang de gehele tekst van dit artikel door:
Wijziging in de toelichting van de Bouwverordening 1993
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Vervang de gehele toelichting van dit artikel door:
Lid 1
1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet
ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn
aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein
dat bij dat gebouw hoort.
2. Hiervan is slechts sprake wanneer het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor
parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het
onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, voldoet aan de parkeernormen zoals in
de nota "Parkeer- en stallingsbeleid Breda" op 21 oktober 2004 is vastgesteld of zoals
deze laatstelijk is gewijzigd.
3. Uitzondering om te voldoen aan de parkeernormen uit de nota "Parkeer- en
stallingsbeleid Breda" betreft het gebied zoals weergegeven op de bijbehorende "Kaart
behorende bij bouwverordening art.2.5.30, lid 3". Voor dit gebied wordt de parkeernorm
met betrekking tot woningbouw op 0 gesteld.
4. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen
hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te
zijn voldaan:
a. indien de afmeting van bedoelde parkeerruimte ten minste 2,00 bij 5,00 m en
ten hoogste 3,25 bij 6,00 m bedraagt;
b. indien de afmeting van een gereserveerde parkeerruimte voor een
gehandicapte -voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir
grenst- ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt.
5. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte
aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende
mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, danwel op of onder het onbebouwde
terrein dat bij dat gebouw hoort.
6. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het
eerste en tweede lid. Aan deze vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
Burgemeester en wethouders mogen hiertoe slechts overgaan indien zij van mening
zijn dat op grond van omstandigheden het nagenoeg onmogelijk is om aan deze
parkeernormen te voldoen en waarbij bovendien burgemeester en wethouders van
mening zijn dat de ontwikkeling zeer wenselijk is. Tevens kan vrijstelling worden
verleend van het bepaalde in het eerste en tweede lid indien op een andere wijze in de
nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Er dient voorkomen te worden dat door bouwactiviteiten de parkeerdruk in de omgeving hoog of
zelfs te hoog wordt. Dit zou ten koste gaan van de (verkeers-)leefbaarheid van de
woon/werkomgeving. In het verleden werd daar niet of nauwelijks aandacht aan geschonken
met als gevolg een hoge parkeerdruk in de openbare omgeving. Dit leidde veelal tot
verkeersieefbaarheidsproblemen waarvoor de gemeente Breda verantwoordelijk werd
gehouden.