Ook voor de gemeente werd het daarom steeds moeilijker (ruimtelijk) en duurder (financieel) om
deze parkeerproblemen weg te nemen. Van rijkswege is men steeds meer doordrongen geraakt
van het feit dat het autobezit moeilijk teruggedrongen kan worden. Er heeft daarom een
bepaalde acceptatie plaatsgevonden dat dit autobezit niet zondermeer teruggedrongen kan
worden door het verlagen van de parkeernormen. De gemeente Breda wil echter niet telkens de
voortvloeiende parkeerproblemen in het (dure) openbare gebied zelf oplossen maar de
veroorzaker daarvoor verantwoordelijk stellen. Dit heeft geleid tot het betreffende artikel wat er
op neerkomt dat de veroorzaker van de parkeervraag deze ook zelf oplost op eigen terrein. Het
maakt daarbij niet uit hoe het parkeren wordt opgelost mits het maar op eigen terrein gebeurt.
Dit betekent dat de parkeervoorziening op, in of onder de gebouwde voorziening plaatsvindt, of
in ieder geval buiten de gebouwde voorziening maar wel binnen het bijbehorende perceel.
Uitgangspunt is hierbij de feitelijke situatie.
Lid 2
Het aantal te realiseren parkeerplaatsen dient te voldoen aan de parkeernormen zoals
verwoord in de nota Parkeer- en stallingbeleid Breda 2004'. De hoogte van de parkeernormen
is hierin van verschillende factoren afhankelijk gesteld. Dit zijn respectievelijk: de mate van
verstedelijking; de specifieke eigenschappen van de functie; de mobiliteitskenmerken van de
gebruikers en bezoekers per functie en het parkeernormenbeleid in vergelijkbare steden.
Oorspronkelijk werd in de nota 'Parkeer- Stallingsnormering' (Gemeente Breda, 1996) nog
uitgegaan van maximum normen. Deze sloten aan bij de toen geldende mobiliteitsgedachte
(sturend en gericht op het terugdringen van de automobiliteit) en het daarop afgestemde
locatiebeleid. Net zoals in het landelijke beleid is ook het Bredase mobiliteitsbeleid verschoven
richting het faciliteren van de groeiende mobiliteitsbehoefte. Bij deze beleidswijziging past het
hanteren van minimale parkeernormen. Er mogen meer parkeerplaatsen dan de minimale norm
worden aangelegd, zolang dit niet ten koste gaat van de bereikbaarheid, veiligheid, ruimtelijke
kwaliteit en de leefbaarheid. De mate waarin er extra parkeerplaatsen worden aangelegd zal
per situatie bij de bouwaanvraag worden beoordeeld.
Lid 3
De bouwverordening en de parkeernormen uit de parkeernota gelden voor geheel Breda, dus
ook voor de historische binnenstad. De binnenstad neemt wat betreft het parkeren een
bijzondere plaats in. De eis om te voldoen aan de parkeernorm in de binnenstad is in veel
gevallen niet te realiseren. Gezien de archeologische waarde van de bodem in de historische
binnenstad en het intensieve ruimtegebruik zijn nauwelijks mogelijkheden aanwezig om ter
plaatse parkeren te realiseren. Daarnaast is de (on)bereikbaarheid van veie delen van de
binnenstad een belangrijke factor om hier een uitzonderingspositie aan vast te koppelen.
Lid 4
Dit lid geeft maatvoorschriften voor parkeervakken, omdat deze voorschriften niet kunnen worden
gemist bij het afdwingen van een correcte naleving van de leden 1 en 2. De verplichting in die leden
om een bepaald aantal parkeerplaatsen op eigen terrein (of onder eigen dak) aan te brengen zou
immers gedeeltelijk kunnen worden ontdoken door alleen parkeervakken met afmetingen voor het
kleinste type personenauto, respectievelijk het grootste type vrachtauto te maken. Ook het
bouwbesluit 1992 sprak in het - niet in werking getreden - artikel 218, lid 1 overparkeerplaatsen
van voldoende afmetingen'. Het bouwbesluit 2003 laat regeling van het onderhavige onderwerp
geheel over aan het bestemmingsplan en/of de bouwverordening. Een bijkomende reden voor het
opnemen van maatvoorschriften voor parkeervakken is de wenselijkheid om de afwijkende
maatvoering vast te leggen van parkeerplaatsen voor rolstoelgebruikers en stoklopers.
Artikel 2.5.30 lid 4 is ten opzichte van de oorspronkelijke bouwverordening op één onderdeel
gewijzigd; onder lid 4a is de minimale breedte van een parkeerplaats, vanwege de steeds groter
wordende gemiddelde breedte van personenwagens, opgerekt van 1,80 naar 2,00 meter.
Lid 5
De onderhavige bepaling kan ertoe leiden dat een nieuw winkelcentrum wordt voorzien van een
zogenaamd expeditiehof, respectievelijk een nieuw fabrieksgebouw van een laad- en losperron (met
een op het fabrieksterrein gelegen, bijbehorende opstelstrook voor vrachtauto's).