Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 29008]
Dienst/afdeling: KAB
Artikel 2 Wom bevat twee criteria om vast te stellen of er sprake is van een openbare plaats:
Vereist is dat de plaats 'openstaat voor het publiek'. Dat wil zeggen volgens de memorie van toelichting
(TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16) zeggen dat eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan;
dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag
zijn Dat de plaats 'openstaat' betekent voorts dat geen beletselen in de vorm van een
meldingsplicht, de eis van een voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs gelden voor het
betreden van de plaats. Op grond van het vorenstaande kunnen bijvoorbeeld stadions, postkantoren,
gemeentehuizen, parkeerterreinen, musea, warenhuizen, ziekenhuizen en kerken niet als 'openbare
plaatsen' worden aangemerkt.
Het open staan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of op vast gebruik. Deze
bestemming kan blijken uit een besluit van de gerechtigde of uit de bedoeling die spreekt uit de inrichting
van de plaats. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere
tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt,
aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16). Een incidentele openstelling van
een plaats door de rechthebbende maakt de plaats nog niet tot een openbare plaats in de zin van de
Wom.
In de Wom zijn kerken en andere gebouwen, die door de rechthebbende zijn bestemd voor de belijdenis
van een geloofsovertuiging, uitgesloten van het begrip openbare plaats. Dit betekent dat het ook
krachtens artikel 151c Gemeentewet niet is toegestaan toezichtcamera's te plaatsen in kerken,
moskeeën en dergelijke. Evenmin is het toegestaan om, in het kader van dit artikel, toezichtcamera's te
richten op de ingang van dergelijke gebouwen. Indien echter beelden worden gemaakt van een openbare
plaats (een straat of plein) waaraan bijvoorbeeld een kerk is gelegen, is het wel toegestaan dat het
exterieur van die kerk in beeld komt.
Particulier eigendom
Bepaalde openbare plaatsen zijn in particulier eigendom. Voorbeelden hiervan zijn de vrijelijk voor
publiek toegankelijke gedeelten van stationsterreinen, stationshallen en sommige winkelpassages. De
onderhavige regeling geldt indien gemeenten in het desbetreffende gebied cameratoezicht willen
toepassen in het belang van de handhaving van de openbare orde.
Gemeenten kunnen bij openbare plaatsen die in particulier eigendom zijn, zoals bedrijfsterreinen, voor de
handhaving van de openbare orde gebruik maken van particuliere camera's en/of het cameratoezicht
samen met particulieren uitvoeren. Deze samenwerking moet dan wel voldoen aan de voorwaarden uit
artikel 151c Gemeentewet.
Vaste camera's
Artikel 151c lid 1 Gemeentewet heeft betrekking op het langdurig plaatsen van vaste camera's op
openbare plaatsen voor de handhaving van de openbare orde. Met het begrip vast (statisch) wordt
bedoeld dat de camera's nagelvast zijn bevestigd. Dit bevestigen gebeurt veelal door montage aan de
gevels of dakranden van gebouwen of op daarvoor geplaatste palen. Met het begrip vast (statisch) wordt
niet bedoeld dat camera's een vast ingekaderd beeld weergegeven. Het gebruik van de camera's kan
dynamisch zijn, dat wil zeggen dat de observatiehoek en de grote van de observatiehoek op afstand kan
worden ingesteld (pendelen/in- en uitzoomen). Evenmin is er een beperking voor interactieve
toepassingen, zoals het gebruik van noodknoppen en de mogelijkheid om vanuit de centrale burgers op
hun gedrag toe te spreken.
De wetgever heeft dit onderwerp uitputtend bij formele wet geregeld. Uitsluitend op de wijze omschreven
in artikel 151c Gemeentewet kan worden besloten tot langdurige plaatsing van vaste camera's ten
behoeve van de handhaving van de openbare orde. Ander gebruik van camera's ten behoeve van de
openbare orde en veiligheid dan het hiervoor bedoelde statische en langdurige gebruik, wordt door de
regeling onverlet gelaten. Hierbij moet men met name denken aan kortstondig en/of mobiel
cameragebruik bij evenementen, rellen en grootschalige ordeverstoringen. In die gevallen, waarbij steeds
een concrete aanleiding bestaat, kan de bevoegdheid tot cameragebruik worden ontleend aan artikel 2
van de Politiewet 1993.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen moet noodzakelijk zijn voor de handhaving van
de openbare orde. Het cameratoezicht moet evenredig zijn in relatie tot het doel (proportionaliteit) en er
moet worden bezien of dit doel, i.e. de handhaving van de openbare orde, niet op een minder ingrijpende
wijze kan worden geëffectueerd (subsidiariteit).
-3-