Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 29195]
Dienst/afdeling: BEL
De onroerendezaakbelastingen zijn tijdstipbelastingen. Het begin van het kalenderjaar bepaalt de
belastingplicht.
Indien het gebruik dan wel het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in de loop van het jaar
aanvangt of eindigt, heeft dat geen invloed op de belastingplicht. Zie in dit verband ook Hof Den Haag 26
januari 2000, nr. 98/02639, Belastingblad 2001, blz.163.
Gebruikersbelasting
De gebruikersbelasting wordt vanaf 1 januari 2006 slechts geheven van degene die (naar de
omstandigheden beoordeeld) bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die
niet in hoofdzaak tot woning dient (niet-woning) al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht of persoonlijk recht gebruikt. Daarbij is het niet van belang op grond waarvan gebruik wordt
gemaakt van de niet-woning. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik
(Hoge Raad 10 maart 1982, nr. 20 860, BNB 1982/115, Belastingblad 1982, blz. 148
(Dordrecht)).
Gebruikersbelasting
De gebruikersbelasting wordt vanaf 1 januari 2006 slechts geheven van degene die (naar de
omstandigheden beoordeeld) bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in
hoofdzaak tot woning dient (niet-woning) al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
of persoonlijk recht gebruikt. Daarbij is het niet van belang op grond waarvan gebruik wordt
gemaakt van de niet-woning. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik
(Hoge Raad 10 maart 1982, nr. 20 860, BNB 1982/115, Belastingblad 1982, blz. 148
(Dordrecht)).
Het begrip gebruik
Degene die de niet-woning metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn eigen behoeften, moet als
gebruiker worden aangemerkt. Dit volgt uit het arrest Hoge Raad 5 september 1979, nr. 19420,
BNB 1979/268 (Uitgeest), waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd eigendom
moet worden aangemerkt als gebruik van de niet-woning door de opdrachtgever. Het aanhouden
voor handels- of beleggingsdoeleinden levert geen metterdaad bezigen en dus geen feitelijk
gebruik op, aldus Hoge Raad 22 juli 1985, nr. 22649, BNB 1985/258, Belastingblad 1985, blz. 658
(De Bilt). Zie echter hierna onder leegstand. Of er sprake is van gebruik wordt beoordeeld naar de
feitelijke omstandigheden. Een van de belangrijkste aanwijzingen voor het gebruik van een niet-
woning is de aanwezigheid van meubilair of andere zaken. Feitelijke aanwezigheid van personen
is geen vereiste. De afwezigheid van de gebruiker van een niet-woning op 1 januari leidt dus niet
zonder meer tot het achterwege laten van heffing van de gebruikersbelasting. Zie tevens Hoge
Raad 30 juni 1993, nr. 28345, BNB 1993/265, Belastingblad 1993, blz. 543 (Grootegast), Hoge
Raad 4 januari 1995, nr. 30176, BNB 1995/52, Belastingblad 1995, 417 (Rotterdam), Hoge Raad
27 november 1996, nr. 31829, Belastingblad 1996, blz. 835 (Enschede), Hoge Raad 8 januari
1997, nr. 31887, Belastingblad 1997, blz. 117 (Haarlem) en Hof Amsterdam 30 november 1999,
nr. 98/5331, Belastingblad 2000, blz. 498 (Amsterdam). Zie voor een uitgebreide uitleg van het
begrip gebruik en een toelichting op jurisprudentie: mr M.W. Koenis, Handleiding gebruik in de
onroerende-zaakbelastingen, Belastingblad 2002, blz. 799. De jurisprudentie die over de term
"gebruik" is gewezen over woningen geldt ook voor niet-woningen.
Leegstand
Bij de wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen in 1995 achtte
de wetgever een verruiming van het begrip gebruik wenselijk, omdat het draagvlak van de onroerende
zaakbelastingen zo breed mogelijk moet zijn. Het begrip 'feitelijk gebruik' in de Gemeentewet werd
vervangen door het begrip 'gebruik'. Volgens de wetgever is er ook sprake van gebruik wanneer de
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (verder: zakelijk recht) de onroerende zaak
bewust leeg laat staan met de bedoeling hem voor bepaalde doeleinden voor zichzelf ter beschikking te
houden: 'Een leegstaand object, dat wil zeggen een object dat echt leeg staat, en dat dus geen meubilair
en dergelijke bevat, wordt ook niet gebruikt in de zin van artikel 219, onderdeel a (thans artikel 220,
onderdeel a; VNG)Dit is slechts anders indien een genothebbende krachtens een zakelijk recht zijn
object bewust leeg laat staan met de bedoeling het voor bepaalde doeleinden voor zichzelf ter beschikking
te houden.' (Kamerstukken 11, 1989-1990,21 591, nr. 3, blz. 68).
-9-