Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 29195]
Dienst/afdeling: BEL
In een beperkt aantal gevallen geeft het kadastrale register niet aan wie de genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is. Op grond van artikel 5:20 BW is de eigenaar van de grond ook
eigenaar van alle gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, tenzij de wet anders
bepaalt of als er sprake is van een bestanddeel van een andere onroerende zaak. Wettelijke
uitzonderingen staan onder andere in artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet waarin de aanbieder van
een telecommunicatienetwerk als eigenaar wordt aangemerkt en in artikel 3 van de Mijnbouwwet waarin
de Staat als eigenaar wordt aangemerkt van de nog niet gewonnen delfstoffen. De uitzondering van het
bestanddeel van een andere onroerende zaak wordt horizontale natrekking genoemd. Dat is bijvoorbeeld
het geval indien een kelder onder de grond doorloopt over een ander perceel.
Van horizontale natrekking is ook sprake indien een garage gedeeltelijk op een ander perceel staat (Hoge
Raad 17 september 2004, nr. 3800, LJN:AR2307, Belastingblad 2004, blz. 1176 (Amsterdam)).
Overigens bestaan er verschillende vormen van zogenaamde economische eigendom die niet gepaard
gaan met een recht van eigendom, bezit of beperkt recht.
Iemand heeft de economische eigendom van een zaak indien hij niet de juridische eigenaar daarvan is,
maar economisch daarbij wel belang heeft in die zin dat hij het volle risico voor alle waardeveranderingen
en zelfs voor het eventuele tenietgaan van die zaak draagt. Niet de economische eigenaar maar de
juridisch eigenaar is de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. De Hoge Raad heeft
beslist dat de overdracht van de economische eigendom niet belet dat de juridisch eigenaar in de heffing
van de onroerendezaakbelastingen wordt betrokken omdat het objectieve karakter van de onroerende-
zaakbelastingen met zich meebrengt dat door de eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde vrijwillig
aanvaarde beperkingen van zijn genot niet in de weg staan aan zijn belastingplicht (Hoge Raad 29
november 1989, nr. 26308, BNB 1990/43, Belastingblad 1991, blz. 63 (Amsterdam)).
Van een economische eigenaar is bijvoorbeeld sprake bij een huurkoper, maar ook het
lidmaatschapsrecht van een coöperatieve flatvereniging kan worden gezien als een vorm van
economische eigendom van een flatwoning. De figuur van de economische eigendom doet zich in de
praktijk ook nogal eens voor wanneer een vennoot in een vennootschap onder firma of een
aandeelhouder van een NV of BV niet de juridische eigendom, maar alleen het belang bij de onroerende
zaak inbrengt. Een huurder of pachter kan daarentegen niet als economisch eigenaar worden
aangemerkt, omdat hij niet het volle waarderisico loopt. Dit geldt ook in een bijzonder geval van erfpacht,
als een zeer hoge canon moet worden betaald. De erfpachter is ook in dat geval nog de genothebbende.
Onder het bedoelde genot moet immers, nu op de onroerende zaak een erfpachtrecht rust, worden
verstaan de aan dat recht ontleende bevoegdheid om de onroerende zaak te gebruiken overeenkomstig
de bepalingen van het erfpachtrecht (Hoge Raad 18 april 1990, nr. 26607, BNB 1991/197, Belastingblad
1990, blz. 419 (Om men).
De eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde wordt in de belastingheffing betrokken ongeacht de omvang
van zijn genot. Slechts indien de eigenaar wederrechtelijk de uitoefening van zijn eigendomsrecht is
ontnomen, kan hij niet als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht worden
aangemerkt, tenzij die ontneming slechts van voorbijgaande aard is (Hoge Raad 1 0 maart 1982, nr. 20
860, BNB 1982/115, Belastingblad 1982, blz. 148 (Dordrecht». Het enkele ingeschreven staan bij het
kadastrale register levert echter nog geen belastingplicht op (Hoge Raad 4 juni 1986, nr. 23764, BNB
1986/240, Belastingblad 1986, blz. 442 (Amsterdam).
Voorts kan zich het geval voordoen dat het genot niet voortspruit uit de eigendom, het bezit of het
beperkte recht, maar uit een persoonlijk recht. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een huurafhankelijk recht
van opstal. In dat geval worden twee objecten en derhalve twee genothebbenden krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht onderscheiden, te weten de eigenaar van de grond en de eigenaar van het opstal.
Bij een zelfstandig recht van opstal wordt slechts een genothebbende krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht onderscheiden. Zie over het recht van opstal ook de arresten Hoge Raad 7 maart 1979, nr.
20860, BNB 1979/126 (Rotterdam); Hoge Raad 21 oktober 1992, nr. 28641, BNB 1993/9, Belastingblad
1992, blz. 840 (Tilburg) en Hoge Raad 14 september 1994, nr. 29 871, BNB 1994/322, Belastingblad
1994, blz. 627 en 727 (Rotterdam).
-12-