Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 29195]
Dienst/afdeling: BEL
Artikel 2. Belastingobject.
Eerste lid
De voorschriften voor de objectafbakening worden sinds 1997 niet meer in de Gemeentewet zelf
gegeven, maar in artikel 16 van de Wet WOZ. Daarom wordt voor de afbakening van het belastingobject
(de onroerende zaak) in de tekst van de modelverordening verwezen naar hoofdstuk 111 van de Wet
WOZ. Zie voor een uitgebreide toelichting op de objectafbakening ook de toelichting op de uitvoering van
de waardebepaling in de Waarderingsinstructie (Waarderingskamer, Den Haag 2006).
Roerend of onroerend
Voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen is de vraag van belang of er sprake is van een
roerende of onroerende zaak. Alleen de onroerende zaken worden immers in de heffing betrokken. Voor
de vraag of een zaak roerend of onroerend is, het Burgerlijk Wetboek (BW) van belang. Op grond van
artikel 3:3 van het BW worden als onroerend aangemerkt de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de
met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn
verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.
Het begrip 'aard- en nagelvast' dat in het oud BW werd gebezigd, is in het nieuw BW niet meer terug te
vinden. Hoewel bij de aanpassing van het BW in 1992 is aangegeven dat met de wettekstwijziging geen
inhoudelijke wijziging is beoogd, blijkt uit jurisprudentie na die aanpassing dat er toch sprake is van een
ruimere uitleg van het begrip 'onroerend'.
De verschillende rechters toetsen daarbij niet alleen aan de technische vereisten van een gebouw of werk
maar ook aan de beoogde bestemming waarbij wordt gekeken naar de bedoeling van de bouwer (of zijn
opdrachtgever) zoals die naar buiten kenbaar is. De vraag of gebouwen en werken al dan niet
onroerende zaken zijn, is gevarieerd.
Zie voor windmolens Hoge Raad 23 februari 1994, nr. 29115, BNB 1994/136, Belastingblad 1994, blz.
299 (Franekeradeel); Hoge Raad 23 februari 1994, nr. 28837, BNB 1994/135, Belastingblad 1994, blz.
301 (Vlissingen); voorstudentenpaviljoens Hof's-Gravenhage 28 oktober 1994, nr. 924055, Belastingblad
1995, blz. 82 (Studentenpaviljoens); voor een verrijdbare havenkraan Hoge Raad 8 juli 1997, nr. 31274,
LJN: AA2223, BNB 1997/294, Belastingblad 1997, blz. 711 (Nijmegen); voor portocabines Hoge Raad 31
oktober 1997, nr. 16404, NJ 1998/97, Belastingblad 1998, blz. 252 (portocabine); voor
recreatieonderkomens Hof Arnhem 26 mei 1998, nr 97/22544, Belastingblad 1999, blz. 48 (stacaravan);
Hof Arnhem 28 september 1998, nr. 97/21967 (weekendhuisje); Hoge Raad 20 september 2000, nr.
34371, LJN: AA7147, Belastingblad 2001, blz. 61 alsmede de verwijzingsprocedure Hof Arnhem 17 mei
2002, nr. 00/1765, Belastingblad 2002/932 (Maasbree) en Hoge Raad 7 juni 2002, nr. 36759, LJN:
AE3831 (Nunspeet); en voor aanlegsteigers Hoge Raad 20 september 2002, nr. 37128, LJN: AE7857
(Den Haag). Een drijvende woonboot is geen onroerende zaak omdat de duurzame vereniging met de
(onder)grond ontbreekt (Hoge Raad 22 juli 1988, nr. 25546, BNB 1988/282, Belastingblad 1988, blz. 579
(Wilnis)). Indien een woonboot echter langdurig op de bodem ligt of is onderheid, is de woonboot wel een
onroerende zaak (Hof 's-Gravenhage 31 juli 1996, nr. 93/2342, Belastingblad 1997, blz. 748 (woonboot
op zanddam) en Hof Amsterdam 23 april 1999, nr. 98/0065, Belastingblad 2000, blz. 54 (onderheide
woonboot)). Overigens kunnen gemeenten op grond van artikel 221 van de Gemeentewet met de
onroerende-zaakbelastingen vergelijkbare belastingen heffen van roerende woon- en bedrijfsruimten. Zie
in dit verband ook de in onderdeel 11 opgenomen modelverordening voor de belastingen op de roerende
woon- en bedrijfsruimten.
Objectafbakening
De Wet WOZ merkt als onroerende zaak aan:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een zelfstandig gedeelte van een gebouwd eigendom of ongebouwd eigendom;
d. een samenstel van een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom of een zelfstandig
gedeelte daarvan;
e. een als verblijfsrecreatie bestemd en geëxploiteerd geheel van twee of meer gebouwde
eigendommen, ongebouwde eigendommen of zelfstandige gedeelten;
f. het binnen de gemeente gelegen deel van een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom,
een zelfstandig gedeelte, een samenstel of een als verblijfsrecreatie bestemd en geëxploiteerd
geheel.
-13-