Gemeente Breda Raadsbesluit Registratienr: 29195] Dienst/afdeling: BEL De tweede voorwaarde is dat de eigendommen in gebruik zijn bij dezelfde persoon. Wanneer bijvoorbeeld de bij een woonhuis behorende garage wordt gebruikt door een ander dan de bewoner van het huis, dan vormen woonhuis en garage niet één belastingobject. Woonhuis en garage zijn immers niet meer in gebruik bij dezelfde persoon. Bedrijfsobjecten met een afzonderlijke bovenwoning kunnen niet als één onroerende zaak worden aangemerkt. Zie onder meer Hoge Raad 18 januari 1984, nr. 22165, BNB 1984/100, Belastingblad 1984, blz. 99 (Loon op Zand), Hof Amsterdam 18 september 1998, nr. 97/20861, Belastingblad 1999, blz. 238 en Hof Amsterdam 3 december 1999, nr. 98/1032, Belastingblad 2000, blz. 202 (Zaanstad). Recreatieterrein Een recreatieterrein waarop standplaatsen voor stacaravans worden verhuurd of andere vakantieonderkomens staan, wordt vanaf 1 januari 2005 voor de Wet WOZ aangemerkt als één onroerende zaak. De wetgever heeft het ondoelmatig geacht om van alle op recreatieterreinen gelegen onroerende recreatiewoningen en stacaravans met de bijbehorende (onder)grond, de waarde afzonderlijk te bepalen en vast te stellen en deze afzonderlijk in de heffing te betrekken. Daarom geldt dat de afbakening als afzonderlijke objecten achterwege blijft wanneer het gaat om een geheel van onroerende zaken, zoals recreatiewoningen en stacaravans, dat bijeengenomen een terrein vormt dat bestemd is voor verblijfsrecreatie en als zodanig wordt geëxploiteerd. Anders gezegd: een recreatieterrein met de opstallen die niet in privé-eigendom zijn, dat als geheel bestemd is en geëxploiteerd wordt voor verblijfsrecreatie, wordt als één onroerende zaak aangemerkt. Binnen de gemeentegrens Het binnen de gemeente gelegen deel is een afzonderlijk belastingobject dat afzonderlijk in de heffing zal moeten worden betrokken. Een gebouw dat op de gemeentegrens ligt, zal dus door twee (of meer) gemeenten moeten worden aangeslagen. Eigendomsgrens is grens object Alleen als van de samenstellende delen van een onroerende zaak de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht dezelfde is, is sprake van één belastingobject. Dit betekent dat de eigendomsgrens de uiterste grens van het object vormt. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 1993, nr. 29464, BNB 1993/349, Belastingblad 1994, blz. 174 (Amsterdam) en de uitspraak van Hof's-Gravenhage van 14 juni 1995, nr. 93/3928, Belastingblad 1995, blz. 699 (Noordwijk). Gevo/gen verkeerde objectafbakening Oorspronkelijk kon een afbakeningsfout volgens de Hoge Raad in bezwaar of beroep niet worden hersteld zodat de aanslag moest worden vernietigd (zie o.a. Hoge Raad 8 juli 1992, nr. 28262, BNB 1992/311, Belastingblad 1992, blz. 490 (Utrecht». Een uitzondering gold indien een aanhorigheid niet in aanmerking was genomen (zie o.a. Hoge Raad 21 januari 1981, nr. 20302, BNB 1981/100 (Maassluis». In de arresten Hoge Raad 27 september 2002, nr. 34927, LJN: AE8146 (Rotterdam) en Hoge Raad 27 september 2002, nr. 34928, LJN: AD5341 (Rotterdam) en Hoge Raad 9 november 2002, nr. 36941, LJN: AF0074, Belastingblad 200211220 (Goedereede) komt de Hoge Raad voor te groot afgebakende objecten echter terug op deze jurisprudentie omdat het gevolg van een gemaakte afbakeningsfout (vernietiging van de gehele aanslag) vaak niet in verhouding staat tot de ernst van de fout. Dit heeft de Hoge Raad ertoe gebracht om de rechtspraak inzake een onjuiste objectafbakening voor zowel de uitvoering van de onroerende-zaakbelastingen als de WOZ te herzien. De nieuwe leer houdt in dat de objectafbakening in bezwaar of beroep door de gemeente of de belastingrechter kan worden aangepast indien de oorspronkelijke beschikking of de aanslag mede betrekking heeft op objecten die in eigendom of gebruik zijn bij derden of geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van een andere gemeente zijn gelegen. De aanpassing dient zodanig te geschieden dat de aanslag nog slechts betrekking heeft op één - op de juiste wijze afgebakend - belastingobject. Daarbij dient zo nodig de waarde van het object te worden verlaagd. Voor te klein afgebakende objecten heeft de Hoge Raad de gevolgen geschetst in het arrest van 9 mei 2003, nr. 35987, LJN: AD6058. Het komt erop neer dat WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB (op grond van artikel18a AWR) van te klein afgebakende objecten dienen te worden vernietigd. Binnen de driejaarstermijn van artikel 11 lid 3 AWR kunnen nieuwe aanslagen (eventueel tot behoud van rechten) worden opgelegd. Dat is anders indien de driejaarstermijn is overschreden. Nieuwe beschikkingen en navorderingsaanslagen (o.g.v. artikel 18a AWR) kunnen dan worden verzonden en opgelegd binnen acht weken nadat de 'oude' beschikkingen (onherroepelijk) zijn vernietigd (artikel 4:13, lid 3 Awb). -15-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2006 | | pagina 166