Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 29195]
Dienst/afdeling: BEL
Tweede lid
Aan artikel 2 is een nieuw lid toegevoegd. Dit lid geeft een definitie van het begrip woning overeenkomstig
de bepaling in de Gemeentewet (artikel 220a, lid 2). Een onroerende zaak dient tot woning indien de
vastgestelde WOZ-waarde in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die
dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het 'in hoofdzaak-criterium' wordt
uitgelegd als: 70% of meer. Voor een uitgebreide uitleg van het begrip en de toepassing voor deze
verordening wordt verwezen naar de Veelgestelde vragen over OZB-gebruikersbelastingen en
amendement-De Pater op www.vng.nl en www.wozinformatie.nl.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
Algemeen
Met betrekking tot de term 'maatstaf van heffing' of 'heffingsmaatstaf merken wij op dat de eerste term
wordt gebruikt in algemene zin terwijl de tweede term in concrete zin wordt gebruikt (de concrete waarde
van een onroerende zaak). Daarom is in de aanhef van artikel 3 van de modelverordening sprake van
'maatstaf van heffing' en in het vervolg van de verordening steeds over 'heffingsmaatstaf. Dit
correspondeert met de wettekst. De heffingsmaatstaf is de waarde van de onroerende zaak zoals deze is
vastgesteld op basis van de Wet WOZ.
In het eerste lid is de tekst van artikel 220c van de Gemeentewet overgenomen. Is de waarde middels
een WOZ-beschikking vastgesteld, dan kunnen de waardebepalende elementen in een bezwaar- enlof
beroepsprocedure tegen de aanslag niet meer aan de orde komen.
Anders: Hof Leeuwarden 29 november 2002, nr. BK 440/01, LJN: AF1496 dat in een beroepsprocedure
de werktuigenvrijstelling in de beoordeling betrok, ondanks het feit dat de WOZ-beschikking
onherroepelijk vaststond.
Eerste lid
Waarde in het economische verkeer
Artikel 17 van de Wet WOZ geeft de regels voor de waardering. Uitgangspunt daarbij is de waarde in het
economische verkeer.
Dat is de waarde die aan de onroerende zaak kan worden toegekend indien de volle en onbezwaarde
eigendom van de onroerende zaak zou kunnen worden overgedragen (overdrachtsfictie) en de verkrijger
de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen
(verkrijgingsfictie). Bij de waardebepaling wordt geen rekening gehouden met eventueel op de
onroerende zaak rustende lasten, zoals een anti-speculatiebeding met kettingbeding. Volgens de Hoge
Raad dient bij de waardebepaling wel rekening te worden gehouden met een zakelijke of daarmee gelijk
te stellen verplichting die de omvang van het genot van de zaak beperkt (Hoge Raad 25 november 1998,
nr. 33212, LJN: AA2572, Belastingblad 1999, blz. 93 (Rotterdam)). Voor woningen en rijksmonumenten is
de waarde in het economische verkeer altijd van toepassing. Voor niet-woningen daarentegen wordt de
gecorrigeerde vervangingswaarde genomen indien deze hoger is dat de waarde in het economische
verkeer.
Gecorrigeerde vervangingswaarde
De overdrachts- en verkrijgingsfictie gelden ook voor de gecorrigeerde vervangingswaarde (Hoge Raad 9
juli 1999, nr. 34377, LJN: AA2808, Belastingblad 1999, blz. 622 (kettingbeding met recht van terugkoop)).
De gecorrigeerde vervangingswaarde wordt bepaald door de vervangingswaarde van de onroerende
zaak te verminderen met de afschrijving wegens technische en functionele veroudering. De afschrijving
wegens technische veroudering vindt plaats op grond van de verwachte levensduur van het object en de
restwaarde die het object aan het einde van die levensduur zal hebben. De afschrijving wegens
functionele veroudering brengt de mate tot uitdrukking waarin nog behoefte bestaat aan de onroerende
zaak als gevolg van technische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Redenen voor een
afschrijving wegens functionele veroudering kunnen bijvoorbeeld gewijzigde bouwtechnieken of
bouwtechnische eisen zijn. Daarnaast kan ook worden gedacht aan ondoelmatig ingerichte ruimten
alsmede aan een tekort of overschot aan ruimte. Ook economische veroudering als gevolg van algemene
conjuncturele ontwikkelingen en ontwikkelingen in de branche kunnen van invloed zijn op de functionele
veroudering. De omvang van de functionele veroudering komt onder meer aan bod in het arrest van de
Hoge Raad van 8 juli 1992, nr. 27678, BNB 1992/298, Belastingblad 1992, blz. 801 (Veendam).
-16-