Gemeente Breda Raadsbesluit Registratienr: 29195] Dienst/afdeling: BEL (Hoge Raad 21 september 2001, nr. 35.502, LJN: AD 3522 (Alkmaar). Inzake een ontvangst- en toegangsgebouw voor een veerdienst bevestigde de Hoge Raad de hof-uitspraak dat deze onderdeel uitmaakt van de aanleginrichting die als vrijgesteld kunstwerk tussen twee openbare landwegen is aan te merken omdat het kunstwerk zodanig met de openbare landdan wel waterwegen is verbonden dat het aan het verkeer over die wegen dienstbaar is, en daardoor nodig is om die wegen als zodanig te kunnen laten functioneren. Hoge Raad 2 november 2001, nr. 36565, LJN: AD5041 Daarentegen is een vuurtoren geen vrijgesteld kunstwerk (Hof 's-Gravenhage 23 augustus 2000, nr. 99/30954, Belastingblad 2001, blz. 935). Een remise is niet te beschouwen als een trambaan en valt derhalve niet onder de railwegvrijstelling (Hoge Raad 25 september 1996, nr. 31 004, Belastingblad 1996/ blz. 798 (Den Haag)). Eerste lid, onderdeel 9 De vrijstelling voor waterverdedigings- en waterbeheersingswerken is niet van toepassing op de delen die dienen tot woning. De waarde van de woning dient derhalve in de heffing te worden betrokken. Eerste lid, onderdeel h Ook de vrijstelling voor rioolwaterzuiveringsinstallaties ziet niet op de delen die dienen tot woning zodat deze woningen niet onder de vrijstelling vallen. De vrijstelling beperkt zich niet alleen tot installaties die zijn gericht op de feitelijke waterzuivering (in biologische zin) of de scheiding van het biologisch gezuiverde water van het slib. Ook andere onroerende zaken die een niet weg te denken functie hebben in het afvalwaterzuiveringsprocédé vallen onder deze vrijstelling (Hof 's-Gravenhage 22 mei 1996, nr. 94/2474, Belastingblad 1996, blz. 758 (Rotterdam). In dezelfde procedure concludeerde het Hof tevens dat ook sprake is van een orgaan, instelling of dienst van een publiekrechtelijke rechtspersoon indien de activiteiten plaatsvinden in een vennootschap waarvan uitsluitend overheden aandeelhouder zijn. De vrijstelling vereist dat de installatie in beheer is bij een publiekrechtelijke rechtspersoon. Ten aanzien van een rioolzuiveringsinstallatie van een stichting die wel in de heffing werd betrokken, concludeerde Hof 'sGravenhage dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel maar in de cassatieprocedure concludeerde de Hoge Raad dat het gelijkheidsbeginsel niet was geschonden (arrest van 9 mei 2003, nr. 37517, LJN:AE7337). Eerste lid, onderdeel i De werktuigenvrijstelling is van toepassing op onroerende werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf bezien als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. Zie onder andere Hoge Raad 16 april 1980, nr. 19727, BNB 1980/183 (Beverwijk), Hoge Raad 17 juni 1992, nr. 27639, BNB 1992/296, Belastingblad 1992, blz. 577 (Venlo), Hof Arnhem 10 januari 1995, nr. 940837, Belastingblad 1995, blz. 382 (windmolen), Hof Arnhem 28 april 1995, nr. 922262, Belastingblad 1995, blz. 443 (Nijmegen) en Hof Leeuwarden 7 april 1995, nr. 900/92, Belastingblad 1995, blz. 523 (Leeuwarden), Hoge Raad 30 juni 1999, nr. 34 134, BNB 1999/298, Belastingblad 1999, blz. 688 (Asfaltmenginstallatie) en Hoge Raad 7 juni 2000, nr. 34985, BNB 2000/230, Belastingblad 2000, blz. 723 (Franekeradeel). In deze laatste twee arresten introduceert de Hoge Raad het criterium van de uiterlijke herkenbaarheid. Daar de verwijzingsuitspraken in deze zaken sterk feitelijk zijn, is het in de praktijk nog onduidelijk wat er precies met dit criterium wordt bedoeld. Zie voor de verwijzingsuitspraak inzake de asfaltmenginstallatie Hof 's-Gravenhage 22 februari 2001, nr. 99/01787 en inzake de windmolens Hof Arnhem 18 december 2000, nr. 00/1107, Belastingblad 2001, blz. 416 (Franekeradeel). Van een werktuig is geen sprake indien een bestanddeel in hoofdzaak dienstbaar is aan het gebouw in die zin dat het bestanddeel het gebouw beter geschikt maakt voor gebruik. Zie Hoge Raad 2 maart 1994, nr. 29 559, BNB 1994/113, Belastingblad 1994, blz. 303 (Leeuwarden). Eerste lid, onderdeel j Dit is een facultatieve vrijstelling. Het gaat om objecten met een lage waarde, in de openbare ruimte, zonder enige markt, welke ook niet in enige heffing worden betrokken. Tweede lid Als de waarde van de woondelen van een onroerende zaak minder dan 70% uitmaakt van de totale waarde van die onroerende zaak, is sprake van een niet-woning voor de OZ8. Deze onroerende zaken, zoals boerderijen en verzorgingstehuizen, worden dus naar het tarief voor niet-woningen aangeslagen en zouden zonder nadere regeling niet profiteren van de afschaffing van de gebruikersbelasting op woningen. Door aanvaarding van een amendement-De Pater is een regeling getroffen voor deze niet- woningen: het woongedeelte wordt vrijgesteld voor de gebruikersbelasting niet-woningen. -20-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2006 | | pagina 171