Gemeente Breda Raadsvoorstel Registratienr: 29937] Dienst/afdeling: SSC/JZ De heer Hoekman vindt het opvallend dat Van Montfoort een advies heeft uitgebracht omdat Van Montfoort de adviseur van de projectontwikkelaar is geweest. Zijn objectiviteit is niet gewaarborgd De gemeenteraad had zich voor een 'second opinion' tot de SAOZ kunnen wenden in plaats van Lanqhout Wiarda. a Gelet op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel kan de gemeenteraad niet zomaar stellen dat een bepaling van het bestemmingsplan onverbindend is. De heer Hoekman verzoekt om een proceskostenvergoeding. Ad 5) Mr. F.H.L. Vossen, namens de heer A.A.J.M. Meeuwissen Bij brief van 22 augustus 2006, ingekomen op 23 augustus 2006, is het bezwaarschrift van 11 juli 2005 nader gemotiveerd. In essentie weergegeven zijn namens de heer Meeuwissen de navolgende bezwaren aangevoerd: Verwezen wordt naar het ingediende deskundig tegenadvies van de Adviesgroep Nadeelcompensatie onderdeel van NEDEB B.V. d.d. 7 maart 2005; - de gemeenteraad wijst het beroep op het gelijkheidsbeginsel af, doch de woning van de heer Meeuwissen is vergelijkbaar met Olympiastraat 38, waarvoor een planschadevergoeding van 10.000,- is toegekend. Het verschil is niet, of onvoldoende gemotiveerd; - de heer Meeuwissen vindt het merkwaardig dat verschillende adviseurs zijn gebruikt. Van Montfoort lijkt te zijn gekozen om geen planschadevergoedingen meer toe te kennen. Gevolg is dat er geen objectieve, zorgvuldige beoordeling meer is. Er is gehandeld in strijd met gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van willekeur; - het advies van Van Montfoort van 18 maart 2005 is niet geheel juist. Aan de uitzichtbeperking wordt onvoldoende gewicht toegekend. De uitzichtbeperking van gestapelde containers van 3 meter hoogte is veel minder dan van woningen die ca. 10 meter hoog zijn. Het zicht op de woningen is permanent; het advies is tegenstrijdig ten aanzien van de aantasting van het woongenot van de heer Meeuwissen De ligging van de woning ten opzichte van het wegenstelsel is nadelig vanwege in de woonkamer inschijnend koplampenlicht en de permanent te verwachten verkeersbewegingen op de T-aansluiting In het advies wordt ten onrechte gesteld dat er geen merkbare geluidshinder van het verkeer zal zijn; het bestreden besluit met de conclusie, dat de realisering van een woonwijk meer voordelen dan nadelen heeft opgeleverd voor de woning van de heer Meeuwissen, is niet deugdelijk gemotiveerd; - reclamant verzoekt om een proceskostenvergoeding. Juridisch kader Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) Opmerking, per 1 september 2005 is artikel 49 WRO gewijzigd. Een van de wijzigingen betreft de bevoegdheid te beslissen op een verzoek om planschade welke is overgegaan van de gemeenteraad naar het college van burgemeester en wethouders. Artikel 49 WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de gewijzigde wet, blijft van toepassing op aanvragen om vergoedingen van schade die voor dat tijdstip zijn ingediend. Het verzoek om planschade is ingediend voor de inwerkingtreding van de gewijzigde wet. Artikel 49 WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de gewijzigde wet, blijft in het onderhavige geval van toepassing. Inhoudelijk Ingevolge artikel 49 WRO, voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van dat planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2007 | | pagina 11