mam
■WttH
Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 29935]
Dienst/afdeling: SSC/JZ
- er is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Cliënten stellen dat het gelijkheidsbeginsel met zich
meebrengt dat aansluiting dient te worden gezocht bij het raadsbesluit inzake Olympiastraat 38. Een
schadevergoeding van 10.000,- betekent bij een waarde daags voor de peildatum van 350.000,-
dat de schade in percentage van de waarde van de woning uitgedrukt 2,8 bedraagt;
- de maximale invulling van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" onder het oude planologische regime is
door de SAOZ juist weergegeven. Van Montfoort stelt ten onrechte dat aan het bepaalde in artikel 9, lid
I, onder 4 van de beschrijving in hoofdlijnen geen juridische betekenis toekomt. De beschrijving in
hoofdlijnen maakt deel uit van artikel 9 van de planvoorschriften en heeft derhalve juridische binding;
de conclusie dat slechts in beperkte mate sprake is van een planologische verslechtering, is onjuist.
Door het tenietgaan van de openheid van het terrein en door het verlies van uitzicht is sprake van een
nadelige wijziging die net zoals bij Olympiastraat 38 voor vergoeding in aanmerking komt;
de heer mr. R. Maat verzoekt namens zijn cliënten om een proceskostenvergoeding, waaronder
begrepen de gemaakte kosten voor het inschakelen van Verhagen advies.
De heer mr. R. Maat heeft namens zijn cliënten door Verhagen Advies te Oud Beijerland (hierna te
noemen 'Verhagen') een gedeeltelijke "second opinion" laten uitvoeren. Verhagen sluit zich aan bij het
advies van de SAOZ. De adviezen van Van Montfoort zijn naar zijn oordeel inhoudelijk onjuist, omdat is
uitgegaan van een onjuiste maximale invulling van de oude bestemming. Er is een onjuiste planologische
vergelijking uitgevoerd. De beschrijving in hoofdlijnen is wel relevant. Verhagen concludeert dat de
onderzochte woningen als volgt in waarde zijn gedaald:
Olympiastraat 30 met 2.500,-;
Piet Avontuurstraat 66 met 18.000,-;
Piet Avontuurstraat 98 met 8.000,-;
De la Reijweg 17 met€ 19.000,-;
De la Reijweg 35 met 9.500,-.
De heer mr. R. Maat vraagt namens zijn cliënten wonende aan de Olympiastraat hen een
planschadevergoeding toe te kennen conform het besluit voor Olympiastraat 38.
Voor cliënten wonende aan de Piet Avontuurstraat en de De la Reijweg wordt gevraagd een
planschadevergoeding toe te kennen in de lijn van het advies van Verhagen.
Juridisch kader
Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO)
Opmerking: per 1 september 2005 is artikel 49 WRO gewijzigd. Een van de wijzigingen betreft de
bevoegdheid te beslissen op een verzoek om planschade welke is overgegaan van de gemeenteraad
naar het college van burgemeester en wethouders. Artikel 49 WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van
inwerkingtreding van de gewijzigde wet, blijft van toepassing op aanvragen om vergoedingen van schade
die voor dat tijdstip zijn ingediend. Het verzoek om planschade is ingediend voor de inwerkingtreding van
de gewijzigde wet. Artikel 49 WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de
gewijzigde wet, blijft in het onderhavige geval van toepassing.
Inhoudelijk
Ingevolge artikel 49 WRO, voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een
belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die
redelijkerwijs niet of geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet
voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid
te bepalen schadevergoeding toe.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO dient te
worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor een belanghebbende
in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe
dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het
voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op
grond van dat planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of
verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
-2-
w