Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 29935]
Dienst/afdeling: SSC/JZ
- Grondslag planschadeverzoek
Reclamanten hebben een verzoek om planschadevergoeding ingediend naar aanleiding van nieuwbouw
van woningen (Wagemakerspark) op het voormalige bedrijfsterrein van verffabriek Teodur. Bij besluit van
het college van 26 september 2001 is vrijstelling van het bestemmingsplan Breda-Zuid ex artikel 19,
eerste lid, van de WRO verleend voor het bouwen van 180 woningen en commerciële ruimten op perceel
Eggestraat ong.
Het bestemmingplan Breda-Zuid is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Breda van 22
oktober 1998. Bij besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 8 juni 1999 is aan dit besluit
goedkeuring verleend, welk besluit onherroepelijk is geworden op 14 november 2000. Aan de gronden
waarop de nieuwe woningen (Wagemakerspark) zijn gebouwd, is in het bestemmingsplan de
bestemming "Bedrijfsdoeleinden B" gegeven.
- Onafhankelijk deskundigenadviezen
Reclamanten doen een beroep op het gelijkheidsbeginsel en refereren daarbij aan het advies van de
SAOZ van juni 2003, dat door de gemeenteraad ten grondslag is gelegd aan het besluit van 25
september 2003 tot toekenning van een planschadevergoeding van 10.000,- aan de eigenaar van de
woning Olympiastraat 38.
Reclamanten bestrijden hiermede de inhoud van het advies van Van Montfoort dat door de
gemeenteraad ten grondslag is gelegd aan de bestreden besluiten.
De heer mr. R. Maat heeft namens zijn 8 cliënten ter onderbouwing van hun bezwaren vijf
planschadeadviezen van Verhagen overgelegd.
Op verzoek van het college heeft Langhout Wiarda naar aanleiding van de planschadeadviezen van
Van Montfoort een second opinion uitgebracht.
Het advies van Langhout Wiarda van 13 juli 2006 (kenmerk: 3443-001luidt - in essentie - als volgt:
1er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven om aan de onafhankelijkheid van Van Montfoort te
twijfelen;
2. het bepaalde in de omschrijving in hoofdlijnen staat niet in de weg aan buitenopslag;
3. ten opzichte van het voorafgaande planologische regime treedt qua bezonning geen zodanige
verandering op dat sprake is van planologisch nadeel.
In het advies van Langhout Wiarda wordt ten aanzien van artikel 9, lid I, onder 4 van de Beschrijving in
hoofdlijnen (Bih) het volgende gesteld: "Naar mijn mening is het in de Bih opgenomen voorschrift
onvoldoende bepaald en daarmee niet bindend, gelet op de bewoordingen "zoveel mogelijk".
Naar mijn mening dient het derhalve voor juist te worden gehouden, dat buitenopslag ter plaatse is
toegestaan en in het kader van de maximale invulling van het voorafgaande planologische regime dient
te worden meegenomen. Een en ander zou anders zijn indien met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijk valt uit te sluiten, dat een dergelijke maximale invulling zich zou kunnen manifesteren. Van
een dergelijk uitzondering op de hoofdregel is mij niet gebleken" (einde citaat).
De commissie heeft kennis genomen van de voornoemde deskundigenadviezen en heeft geconstateerd
dat de adviseurs van oordeel verschillen over - kort gezegd - de maximale invulling van het
planologische regime van het bestemmingsplan 'Breda-Zuid', in het bijzonder de bestemming
"Bedrijfsdoeleinden B".
Van Montfoort en Langhout Wiarda stellen dat het bedrijfsterrein optimaal had kunnen worden gebruikt
voor bijvoorbeeld de opslag van goederen, containers, portocabins en dergelijke.
De SAOZ en Verhagen stellen dat het gestelde in artikel 9, lid I, onder 4 van de beschrijving in hoofdlijnen
zich daartegen zou verzetten.
In artikel 9 van de planvoorschriften is bepaald dat gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen
de op de plankaart aangegeven bouwvlakken, waarbij de hoogte beperkt is tot 8 meter conform de
aanduiding op de kaart. Het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 50. Per bedrijf mag ten
hoogste één bedrijfswoning worden opgericht. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde is
bepaald op 3 meter met uitzondering van terreinafscheidingen welke ten hoogste 2 meter hoog mogen
zijn.
-3-