Gemeente Breda
Raadsvoorstel
Registratienr: 29876]
Dienst/afdeling: VSO/JP
Vorenstaande heeft geleid tot het ontwerpbestemmingsplan 'Lijsterhof' en een aanpassing van de
beleidsregels m.b.t. artikel 19, derde lid WRO, door het opnemen van een hardheidsclausule.
Het ontwerp van het bestemmingsplan "Lijsterhof' heeft van 12 oktober tot en met 22 november 2006
ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzagetermijn is namens de heer en mevrouw Van der Maas,
wonende aan het Hertespoor 2 te Ulvenhout schriftelijke een zienswijze kenbaar gemaakt.
Zienswijze
Door de advocaat wordt bij de zienswijze allereerst verwezen naar de standpunten, zoals deze naar
voren zijn gebracht in de bouwvergunningprocedure. Deze worden geacht te zijn herhaald en ingelast.
De zienswijze ingediend namens de heer en mevrouw Van der Maas kunnen als volgt worden
samengevat:
1Cliënten zijn van mening dat het bouwwerk aan de Lijsterhof 5, zoals thans is gerealiseerd
planologisch niet mogelijk is en niet door een bestemmingsplanwijziging mogelijk kan worden
gemaakt.
2. Handhaving van het bouwwerk is in strijd met de stedenbouwkundige uitgangspunten die voor
de wijk, op grond van het vigerende conserverende bestemmingsplan, gelden. In de ogen van de
cliënten kan hiervan niet zomaar worden afwijken. Cliënten wordt door het ontwerpbestemmings-plan
op een zeer onredelijke wijze in hun belangen geschaad.
3. Het bouwwerk, zoals het is gerealiseerd, en dan met name de hoogte en de diepte schendt in grote
mate de privacy van cliënten. Het is kolossaal en prominent aanwezig en met name de kamers aan
de achterzijde van het bouwwerk zijn dusdanig gesitueerd, dat de bewoners van Lijsterhof 5 vrij
uitzicht hebben op de woning en de tuin cliënten. De consequenties in het kader van de zon- en
lichttoetreding zijn enorm, waardoor er sprake is van onevenredige inbreuk op de belangen van
cliënten.
4. Cliënten bestrijden de mening van de gemeente dat de bestaande situatie meer voorkomt. In de
omgeving zijn wel enkele panden uitgebreid, maar deze uitbreidingen vonden plaats binnen de
kaders van het vigerende bestemmingsplan.
5. Het conserverende bestemmingsplan is zonder enige (voldoende) belangenafweging overboord
gegooid voor één enkele locatie. De reden is dat destijds een fout in de beoordeling van de
bouwvergunning is gemaakt. Pas nadat dit duidelijk was, zijn argumenten gezocht en geformuleerd.
Cliënten zijn van mening dat er onvoldoende argumenten zijn om de bestaande situatie
(planologisch) te rechtvaardigen.
6. In de toelichting staat dat het ontwerpbestemmingsplan puur en alleen op juridische gronden in
procedure is gebracht en dat er geen stedenbouwkundige grondslag onderligt. Dit is onjuist.
Men wenst af te wijken van het vigerende bestemmingsplan, met name om stedenbouwkundige
redenen. De mogelijkheden die dan voor de hand liggen, zijn de art. 19 WRO-vrijstellingsproce-dures.
De gemeente heeft deze weg zelf afgesneden door haar art. 19, lid 3 WRO-beleid, dat op
stedenbouwkundige gronden rust en het onderhavige bouwplan niet mogelijk maakt. Nu duidelijk is
dat stedenbouwkundige aspecten wel degelijk een grote rol spelen, menen cliënten dat de
stedenbouwkundige uitgangspunten van het vigerende bestemmingsplan niet zonder meer opzij
kunnen worden gezet.
7. In de inleiding van het ontwerpbestemmingsplan wordt gesuggeerd dat er niets is veranderd aan de
voorkant van het pand en dat er afgezien van enkele kleine andere wijzigingen (zoals de footprint van
de begane grondvloer), dus eigenlijk niet aan de hand is. Dit is misleidend en een verkeerde
weergave van de feitelijke situatie. Het laat zien dat van de belangen van cliënten niets wordt
aangetrokken. In de ogen van cliënten wordt kost wat het kost het bestaande bouwwerk overeind
gehouden. Met name de grote wijzigingen aan de achterzijde van het pand maken inbreuk op hun
belangen. Door het wijzigen van de dakconstructie, de dakhellingen, de goot- en nokhoogtes is er
een complete verdieping bijgebouwd (met daar boven op nog een kap). De maximaal toegelaten
dieptemaat is met meer dan 25% overschreden.
8. Het ontwerpbestemmingsplan maakt mogelijk dat een bijgebouw dat aan een hoofdgebouw wordt
aangekapt een zelfde bouwhoogte mag hebben als het hoofdgebouw. Deze regeling is nieuw en wijkt
af van het vigerende bestemmingsplan. Hierdoor kan een kolossaal geheel gevormd worden.
Weliswaar wordt een maximale goothoogte voorgeschreven, maar dit neemt niet weg dat door middel
van een specifieke kapconstructie toch een groot geheel mogelijk is. Indien de gemeente meent dat
dit niet het geval is, althans dat een dergelijke kapconstructie niet mogelijk is, begrijpen cliënten niet
waarom niet de maximale bouwhoogte van vijf meter is gehandhaafd.
-2-