Artikel 20 Verbodsbepaling gebruik parkeerplaatsen
1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen ofte laten staan:
a) op een parkeerapparatuurplaats;
b) op een belanghebbendenplaats;
2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij
parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of
verhinderd.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 21 Verbodsbepaling gebruik parkeerapparatuurplaats en -apparatuur
1Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze dan wel met andere munten dan die welke in de
kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.
2. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen
betaling is toegestaan:
a) een (motor)voertuig te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet
onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld.
b) een (motor)voertuig geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de
parkeertermijn is verstreken.
3. Het in het tweede lid vervatte verbod geldt niet wanneer aan de eigenaar of houder van het motorvoertuig een
vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende parkeerapparatuurplaatsen, het motorvoertuig
duidelijk zichtbaar is voorzien van een vergunning en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning
verbonden voorwaarden.
4. Het in het tweede lid vervatte verbod is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond van
de vigerende parkeerbelastingverordening naheffingsaanslagen worden opgelegd wegens het niet
betalen van verschuldigd parkeergeld.
Artikel 22 Nadere regels
1Het college kan nadere regels stellen ter nadere uitwerking van het bepaalde in deze verordening
2. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 11 kan het college in bijzondere gevallen
vergunning verlenen aan andere dan de in deze artikelen genoemde categorieën.
3. Aan voertuigen voorzien van een handelaarskenteken wordt geen vergunning verstrekt.
4. Voor het plaatsen van woonwagens, kampeerwagen, caravans, campers of andere dergelijke voertuigen die
voor de recreatie worden gebruikt is geen aparte vergunning conform deze verordening nodig. De bepalingen
in de Algemene plaatselijke verordening zijn onverkort van toepassing.
5. In door het college op grond van artikel 3 na de inwerkingtreding van deze verordening aangewezen nieuwe
vergunninggebieden, wordt een datum bepaalt wanneer alle aanvragen voor vergunningen dienen te zijn
ingediend. Voor deze gebieden wordt door het college de datum bepaalt waarop de prioriteitstelling zoals
bedoeld in artikel 12 zal gaan gelden.
Afdeling IV Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 23 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste twee
maanden of geldboete van de eerste categorie.
Artikel 24 Opsporingsambtenaren
1Met de opsporing van overtredingen van deze verordening, zijn de in artikel 142 van het Wetboek van
strafverordening genoemde opsporingsambtenaren belast.
2. Voorts zijn met het toezicht op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de
door het college aangewezen personen.
Artikel 25 Overgangsbepalingen
1. Vergunningen en ontheffingen, hoe ook genaamd, welke zijn verleend krachtens de "Parkeerverordening Breda
2005" blijven tot 1 maart 2008 van kracht.
2. Voorschriften en beperkingen, hoe ook genaamd, opgelegd krachtens de "Parkeerverordening Breda 2005' blijven,
indien en voor zover deze bepalingen ook zijn vervat in deze verordening, van kracht tot de termijn waarvoor zij
zijn genomen is verstreken of totdat zij zijn ingetrokken.