Toelichting op de Parkeerverordening Breda 2007
Lid 3 kan worden verduidelijkt met een voorbeeld. Als een appartementencomplex bestaat uit 100
appartementen en het heeft een eigen afgesloten en exclusieve parkeergelegenheid voor 90 woningen, dan
worden er aan die 100 appartementen slechts 10 basisvergunningen verstrekt. Dat betekent concreet dat de eerste
10 aanvragers een basisvergunning krijgen en dat alle andere aanvragen voor een basisvergunning worden
afgewezen. Deze aanvragers kunnen nog wel in aanmerking komen voor een jaarvergunning, mits de
beschikbare parkeerruimte dit toestaat.
Artikel 14Geldigheid vergunningen
Nadrukkelijk wordt gekozen voor een in deze verordening vastgestelde geldigheidsduur van de verschillende
vergunningen, teneinde eventuele problemen bij mogelijke intrekking van de vergunning te voorkomen. Over het
algemeen is gekozen voor een geldigheidsduur van één jaar. Van alle vergunningen, behoudens de
jaarvergunningen, tijdelijke vergunningen en zwerfvergunningen, kan de geldigheidstermijn verlengd worden.
Deze dienen na de vervaldatum te allen tijde opnieuw aangevraagd te worden. Dit is gedaan om eventuele
nieuwe aanvragen voor basisvergunningen te kunnen honoreren.
Artikel 16Beperkingen en voorschriften vergunningen
Op grond van dit artikel kan met het oog op een goede verdeling van de beschikbare parkeercapaciteit aan een
vergunning zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met
betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is. Dit betekent ook dat vergunningen kunnen
worden verleend voor andere plaatsen of tijdstippen dan de aanvrager als keus heeft aangegeven.
Artikel 17Intrekkings- en wijzigingsgronden
In de aanhef van dit artikel wordt gesproken over 'kunnen intrekken'. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter
beoordeling van het college staat of een vergunning daadwerkelijk wordt ingetrokken wanneer een van de
opgesomde omstandigheden zich voordoet.
Artikel 18Weigeringsgronden
In dit artikel worden bijzondere weigeringsgronden opgesomd, waarop een vergunningaanvraag geweigerd kan
worden, los van de overige voorwaarden door middel van deze verordening vastgesteld.
De weigeringsgrond onder 1 c) genoemd voorziet in de regel dat, wanneer de aanvrager de beschikking heeft of
kan hebben over eigen parkeergelegenheid, hij niet in aanmerking komt voor een basisvergunning als hij bewust
ervoor gekozen heeft om die eigen parkeergelegenheid niet te realiseren. Deze regel vloeit voort uit het beleid
ten aanzien van de parkeernormering.
Afdeling III Verbodsbepalingen
Artikel 19Verbodsbepaling parkeren
De fiscale aanpak van het niet betalen van het parkeergeld is alleen mogelijk bij parkeerapparatuur en niet op
belanghebbendenplaatsen. Daarom moet in de verordening een strafbepaling opgenomen worden. Voor het
parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur zonder (geldige) vergunning is geen strafbaarstelling nodig.
Op die plaatsen kan immers wel het fiscale regime gehanteerd worden.
Artikel 20Verbodsbepaling gebruik parkeerplaatsen
Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen (voertuigen), op
parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale
gang van zaken op de genoemde plaatsen en doorkruist daarmee de beoogde regulering. Het gaat hier om
gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook, ongeacht of tot
fiscalisering wordt overgegaan, in de verordening worden opgenomen.
Artikel 21Verbodsbepaling gebruik parkeerapparatuurplaats en -apparatuur
Ook dit artikel bevat enkele verbodsbepalingen voor gedragingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze
bepalingen moeten, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan of niet, in de verordening opgenomen
worden.
Het is volgens het eerste lid eveneens verboden te parkeren in strijd met bepaalde in de kennisgeving op de
parkeerapparatuur gegeven aanwijzingen. De bepaling dat het verboden is te parkeren 'in strijd met enige in de
4