Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 31363]
Dienst/afdeling: BEL
het gebruik van een onroerende zaak wordt aangeduid als gebruikersbelasting en wordt slechts geheven ter
zake van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
De onroerende-zaakbelastingen zijn tijdstipbelastingen. Het begin van het kalenderjaar bepaalt de
belastingplicht.
Indien het gebruik dan wel het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in de loop van het jaar
aanvangt of eindigt, heeft dat geen invloed op de belastingplicht. Zie in dit verband ook Hof Den Haag 26
januari 2000, nr. 98/02639, Belastingblad 2001, blz.163.
Gebruikersbelasting
De gebruikersbelasting wordt vanaf 1 januari 2006 slechts geheven van degene die (naar de
omstandigheden beoordeeld) bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in
hoofdzaak tot woning dient (niet-woning) al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of
persoonlijk recht gebruikt. Daarbij is het niet van belang op grond waarvan gebruik wordt gemaakt
van de niet-woning. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik (Hoge Raad 10
maart 1982, nr. 20 860, BNB 1982/115, Belastingblad 1982, blz. 148 (Dordrecht)).
Het begrip gebruik
Degene die de niet-woning metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn eigen behoeften, moet als
gebruiker worden aangemerkt. Dit volgt uit het arrest Hoge Raad 5 september 1979, nr. 19420,
BNB 1979/268 (Uitgeest), waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd eigendom
moet worden aangemerkt als gebruik van de niet-woning door de opdrachtgever. Het aanhouden
voor handels- of beleggingsdoeleinden levert geen metterdaad bezigen en dus geen feitelijk gebruik
op, aldus Hoge Raad 22 juli 1985, nr. 22649, BNB 1985/258, Belastingblad 1985, blz. 658 (De Bilt).
Zie echter hierna onder leegstand. Of er sprake is van gebruik wordt beoordeeld naar de feitelijke
omstandigheden. Een van de belangrijkste aanwijzingen voor het gebruik van een niet-woning is de
aanwezigheid van meubilair of andere zaken. Feitelijke aanwezigheid van personen is geen
vereiste. De afwezigheid van de gebruiker van een niet-woning op 1 januari leidt dus niet zonder
meer tot het achterwege laten van heffing van de gebruikersbelasting. Zie tevens Hoge Raad 30
juni 1993 nr. 28345, BNB 1993/265, Belastingblad 1993, blz. 543 (Grootegast), Hoge Raad 4
januari 1995, nr. 30176, BNB 1995/52, Belastingblad 1995, 417 (Rotterdam), Hoge Raad 27
november 1996, nr. 31829, Belastingblad 1996, blz. 835 (Enschede), Hoge Raad 8 januari 1997, nr.
31887, Belastingblad 1997, blz. 117 (Haarlem) en Hof Amsterdam 30 november 1999, nr. 98/5331,
Belasti'ngblad 2000, blz. 498 (Amsterdam). Zie voor een uitgebreide uitleg van het begrip gebruik en
een toelichting op jurisprudentie: mr M.W. Koenis, Handleiding gebruik in de onroerende-
zaakbelastingen, Belastingblad 2002, blz. 799. De jurisprudentie die over de term "gebruik" is
gewezen over woningen geldt ook voor niet-woningen.
Bij de wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen in 1995 achtte de
wetgever een verruiming van het begrip gebruik wenselijk, omdat het draagvlak van de onroerende-
zaakbelastingen zo breed mogelijk moet zijn. Het begrip 'feitelijk gebruik' in de Gemeentewet werd
vervangen door het begrip 'gebruik'. Volgens de wetgever is er ook sprake van gebruik wanneer de
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (verder: zakelijk recht) de onroerende zaak
bewust leeg laat staan met de bedoeling hem voor bepaalde doeleinden voor zichzelf ter beschikking te
houden: 'Een leegstaand object, dat wil zeggen een object dat echt leeg staat, en dat dus geen meubilair en
dergelijke bevat, wordt ook niet gebruikt in de zin van artikel 219, onderdeel a (thans artikel 220, onderdeel
a; VNG)Dit is slechts anders indien een genothebbende krachtens een zakelijk recht zijn object bewust
leeg laat staan met de bedoeling het voor bepaalde doeleinden voor zichzelf ter beschikking te houden.
(Kamerstukken 11, 1989-1990,21 591, nr. 3, blz. 68).
Om te bepalen of er sprake is van belastbare leegstand moet worden beoordeeld of de zakelijk gerechtigde
de niet-woning bewust leeg laat staan. Gezien het objectieve karakter van de onroerendezaakbelastingen is
voor deze beoordeling niet zozeer relevant wat de zakelijk gerechtigde er zelf van vindt, als wel wat naar de
omstandigheden beoordeeld waarschijnlijk moet worden geacht.