Gemeente Breda Raadsbesluit Registratienr: 31363] Dienst/afdeling: BEL Wanneer een niet-woning langer leegstaat dan vergelijkbare niet-woningen is het vermoeden gerechtvaardigd dat de gerechtigde krachtens zakelijk recht dit bewust doet. Wanneer hij echter aannemelijk weet te maken dat hij serieuze pogingen onderneemt om de niet-woning te verhuren of te verkopen kan er van belastbaar gebruik van een leegstaande niet-woning geen sprake zijn. Dan wordt de niet-woning immers niet aangehouden ten behoeve van de zakelijk gerechtigde zelf maar voor handels- of beleggingsdoeleinden. Ter illustratie is de uitspraak Hof Amsterdam 27 oktober 1999, nr. 99/00352, Belastingblad 2000, blz. 98, interessant. Een woning is tot 1991 verhuurd en wordt in 1998 verkocht. De woning wordt in de tussenliggende periode niet bewoond, maar belanghebbende zorgt ervoor dat de woning een bewoonde indruk maakt om ongewenste interesse te ontmoedigen. Daartoe zijn meubels geplaatst en is de aansluiting op gas en licht gehandhaafd. Naar aanleiding van de aanslag OZB-gebruik 1997 stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de woning in afwachting van verkoop wordt aangehouden. Het Hof volgt belanghebbende hierin en overweegt dat er geen sprake is van gebruik wanneer een onroerende zaak wordt aangehouden voor handels- of beleggingsdoeleinden. Aangezien de woning slechts ingericht is gehouden met het oog op verkoop is er geen sprake van belast gebruik. Wij achten deze uitspraak niet juist. Wanneer een woning sinds 1991 leeg staat mag men zes jaar later toch concluderen dat de woning bewust wordt leeg gehouden. Dat de woning in 1998 uiteindelijk is verkocht doet hier niet aan af, aangezien daaruit niet kan worden afgeleid of belanghebbende de woning op de peildatum voor zichzelf of ter verkoop aanhield. Het Hof had behoren te onderzoeken of belanghebbende op of rond de peildatum daadwerkelijk pogingen deed om te woning te verkopen of te verhuren. Als daarvan sprake blijkt te zijn, kan worden geconcludeerd dat de woning wordt aangehouden voor handels- of beleggingsdoeleinden. Als daarvan geen sprake blijkt te zijn, is veeleer aannemelijk dat belanghebbende de woning voor zichzelf ter beschikking houdt. Ons inziens is er in deze casus overigens wel sprake van belast gebruik nu de woning is ingericht en is aangesloten op de nutsvoorzieningen en er tevens elektriciteit gebruikt wordt. De Hoge Raad laat zich in zijn arrest van 7 oktober 1998, nr. 33767, LJN: AA2318, Belastingblad 1998, blz. 878 (Haarlem) voor het eerst uit over het nieuwe begrip gebruik. De Hoge Raad oordeelt dat een woning die op de peildatum in afwachting van een verbouwing 'kaal' is en niet geschikt voor bewoning of enige andere vorm van gebruik, niet wordt gebruikt. Dit oordeel lijkt op gespannen voet te staan met de bedoeling van de wetgever dat onroerende zaken die de eigenaar bewust leeg laat staan in de gebruikersbelasting dienen te worden betrokken, maar beslissend is hier waarschijnlijk geweest dat de eigenaar op de peildatum nog niet in het bezit was van de door hem reeds aangevraagde bouwvergunning. De leegstand is dan niet zozeer toe te schrijven aan de motieven van de eigenaar, maar aan het feit dat de eigenaar formeel niet mag bouwen. Hof's-Gravenhage heeft in zijn uitspraak van 22 augustus 2000, nr. 99/00456, Belastingblad 2001, blz. 1220, beslist dat een (nagenoeg) leegstaande woning door de eigenaar wordt gebruikt omdat zij hem ter beschikking staat. Er is ook sprake van gebruik wanneer de eigenaar de woning ter beschikking houdt van zijn ouders. Aangezien met de wetswijziging een verruiming van het begrip gebruik is beoogd heeft de oudere jurisprudentie zijn gelding overigens niet verloren. Het begrip gebruiker Wie de gebruiker van een niet-woning is, zal bijvoorbeeld uit de administratie van nutsbedrijven blijken. Ook kan gebruik worden gemaakt van aangiftebiljetten. Zie in dit verband ook artikel 8 van de verordening. Zie voor een nadere invulling van het begrip gebruiker ook hierna bij de toelichting op het tweede lid, onderdeel c. Tweede lid, onderdeel a Overeenkomstig artikel 220b, eerste lid, van de Gemeentewet zijn in artikel 1 tweede lid, van de verordening enkele aanvullende bepalingen inzake de gebruikersbelasting opgenomen. Bij de wijziging van de materiële belastingbepalingen in 1995 is het begrip 'feitelijk gebruik' in de Gemeentewet vervangen door 'gebruik'. Daardoor kan de gebruikersbelasting in bepaalde situaties belastingplichtigen aanwijzen die niet feitelijk gebruik maken van een niet-woning. Zo regelt artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de verordening dat gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, wordt aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven. Door deze bepaling is de verhuurder (al of niet tevens eigenaar) ook belastingplichtig voor de gebruikersbelasting als hij niet zelf gebruiker (van een deel) van de niet-woning is. Dit betekent dat bij verzamelkantoorgebouwen met meer dan één gebruiker (die voor de Wet WOZ en de onroerende-zaakbelastingen als één object kunnen gelden), de verhuurder in de heffing van de gebruikersbelasting moet worden betrokken. De huurders zijn dan niet belastingplichtig. Voor alle duidelijkheid: de bepaling ziet alleen op situaties waarin delen van de onroerende zaak worden gebruikt -4-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 2007 | | pagina 75