Gemeente Breda
Raadsbesluit
Registratienr: 31363]
Dienst/afdeling: BEL
Iemand heeft de economische eigendom van een zaak indien hij niet de juridische eigenaar daarvan is,
maar economisch daarbij wel belang heeft in die zin dat hij het volle risico voor alle waardeveranderingen
en zelfs voor het eventuele tenietgaan van die zaak draagt. Niet de economische eigenaar maar de
juridisch eigenaar is de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. De Hoge Raad heeft
beslist dat de overdracht van de economische eigendom niet belet dat de juridisch eigenaar in de heffing
van de onroerende-zaakbelastingen wordt betrokken omdat het objectieve karakter van de onroerende-
zaakbelastingen met zich meebrengt dat door de eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde vrijwillig
aanvaarde beperkingen van zijn genot niet in de weg staan aan zijn belastingplicht (Hoge Raad 29
november 1989, nr. 26308, BNB 1990/43, Belastingblad 1991, blz. 63 (Amsterdam)).
Van een economische eigenaar is bijvoorbeeld sprake bij een huurkoper, maar ook het lidmaatschapsrecht
van een coöperatieve flatvereniging kan worden gezien als een vorm van economische eigendom van een
flatwoning. De figuur van de economische eigendom doet zich in de praktijk ook nogal eens voor wanneer
een vennoot in een vennootschap onder firma of een aandeelhouder van een NV of BV niet de juridische
eigendom, maar alleen het belang bij de onroerende zaak inbrengt. Een huurder of pachter kan
daarentegen niet als economisch eigenaar worden aangemerkt, omdat hij niet het volle waarderisico loopt.
Dit geldt ook in een bijzonder geval van erfpacht, als een zeer hoge canon moet worden betaald. De
erfpachter is ook in dat geval nog de genothebbende. Onder het bedoelde genot moet immers, nu op de
onroerende zaak een erfpachtrecht rust, worden verstaan de aan dat recht ontleende bevoegdheid om de
onroerende zaak te gebruiken overeenkomstig de bepalingen van het erfpachtrecht (Hoge Raad 18 april
1990, nr. 26607, BNB 1991/197, Belastingblad 1990, blz. 419 (Ommen).
De eigenaar, bezitter of beperkt gerechtigde wordt in de belastingheffing betrokken ongeacht de omvang
van zijn genot. Slechts indien de eigenaar wederrechtelijk de uitoefening van zijn eigendomsrecht is
ontnomen, kan hij niet als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht worden aangemerkt,
tenzij die ontneming slechts van voorbijgaande aard is (Hoge Raad 1 0 maart 1982, nr. 20 860, BNB
1982/115, Belastingblad 1982, blz. 148 (Dordrecht». Het enkele ingeschreven staan bij het kadastrale
register levert echter nog geen belastingplicht op (Hoge Raad 4 juni 1986, nr. 23764, BNB 1986/240,
Belastingblad 1986, blz. 442 (Amsterdam).
Voorts kan zich het geval voordoen dat het genot niet voortspruit uit de eigendom, het bezit of het beperkte
recht, maar uit een persoonlijk recht. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een huurafhankelijk recht van
opstal. In dat geval worden twee objecten en derhalve twee genothebbenden krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht onderscheiden, te weten de eigenaar van de grond en de eigenaar van het opstal. Bij een
zelfstandig recht van opstal wordt slechts een genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
onderscheiden. Zie over het recht van opstal ook de arresten Hoge Raad 7 maart 1979, nr. 20860, BNB
1979/126 (Rotterdam); Hoge Raad 21 oktober 1992, nr. 28641, BNB 1993/9, Belastingblad 1992, blz. 840
(Tilburg) en Hoge Raad 14 september 1994, nr. 29 871, BNB 1994/322, Belastingblad 1994, blz. 627 en
727 (Rotterdam).
Artikel 2. Belastingobject.
Eerste lid
De voorschriften voor de objectafbakening worden sinds 1997 niet meer in de Gemeentewet zelf gegeven,
maar in artikel 16 van de Wet WOZ. Daarom wordt voor de afbakening van het belastingobject (de
onroerende zaak) in de tekst van de verordening verwezen naar hoofdstuk III van de Wet WOZ. Zie voor
een uitgebreide toelichting op de objectafbakening ook de toelichting op de uitvoering van de
waardebepaling in de Waarderingsinstructie (Waarderingskamer, Den Haag 2006).
Roerend of onroerend
Voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen is de vraag van belang of er sprake is van een
roerende of onroerende zaak. Alleen de onroerende zaken worden immers in de heffing betrokken. Voor
de vraag of een zaak roerend of onroerend is, het Burgerlijk Wetboek (BW) van belang. Op grond van
artikel 3:3 van het BW worden als onroerend aangemerkt de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de
met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn
verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.
-6-